Bijstand
voor zelfstandigen
Recht op bijstand
Toen de Algemene Bijstandswet op 1 januari
1965 in werking trad, kwam tegelijkertijd de
verouderde Armenwet te vervallen. In de Ar
menwet waren hulpverlening en ondersteu
ning geregeld bij wijze van gunstde nieuwe
wet erkent echter een recht op bijstand.
In de kern komt de Algemene Bijstandswet
erop neer dat de gemeentelijke overheid ver
plicht is om iedere Nederlander bijstand te
verlenen wanneer deze niet over de middelen
beschikt - buiten zijn schuld - om in zijn le
vensonderhoud te voorzien. Eveneens is de
gemeente tot bijstand verplicht als het gevaar
dreigt dat iemand niet meer in staat zal zijn
op eigen kracht in zijn levensonderhoud te
voorzien. De wet noemt geen bedragen voor
de hulpverlening. Zulke bedragen zouden im
mers snel verouderen vanwege de stijging
van de kosten van levensonderhoud. Boven
dien, en dat is het belangrijkste, lopen de om
standigheden van gezin tot gezin dikwijls zo
sterk uiteen dat het onbegonnen werk zou zijn
om voor alle mogelijke gevallen bedragen aan
te geven. Als voorbeelden kunnen wij noemen
hulpverlening bij ziekte, bij invaliditeit, bij op
name in bejaardentehuizen, als er kosten in
verband met ziekte gemaakt moeten worden,
als verzorging of verpleging van een kind in
een inrichting nodig is, als een strenge winter
extra stookkosten nodig maakt enzovoort.
Eigen middelen
De Algemene Bijstandswet veronderstelt dat
eenieder allereerst zelf de verantwoordelijk
heid draagt voor het onderhoud van zichzelf
en zijn gezin. Vraagt iemand om bijstand, dan
onderzoekt de gemeente de inkomenspositie
en het bezit van de aanvrager alvorens een
beslissing te nemen. Ook de inkomens en de
bezittingen van zijn minderjarige kinderen
worden daarbij in aanmerking genomen.
Dit betekent niet dat de aanvrager al zijn mid
delen zou moeten uitputten voor hij financiële
hulp kan krijgen. Om te beginnen telt een
vermogen van bescheiden omvang in het ge
heel niet mee. Onder een bescheiden vermo
gen wordt dan verstaan: voor een echtpaar
6.000 met daarenboven 1.200 voor elk min
derjarig kind; voor een alleenstaande 3.600;
voor een alleenstaande met een minderjarig
kind f 6.000, plus f 1.200 voor elk volgend
minderjarig kind. Eveneens blijft het vermo
gen buiten beschouwing voorzover het een
verantwoorde bestemming heeft, bijvoorbeeld
in een bedrijf of voor opleiding. Een belang
rijke bepaling in dit verband is voorts dat de
aanvrager nooit gedwongen kan worden om
bestanddelen van zijn vermogen te gelde te
maken. Ten slotte wordt het inkomen van
meerderjarige kinderen niet meegeteld, even-
2486