keurig gelijk aan de investeringen, want in
onze maatschappij is het mogelijk om ver
diend geld niet uit te geven en nog niet ver
diend geld wél uit te geven. In een tijd van
hoogconjunctuur investeert men meer dan er
gespaard wordt: de financiële instellingen
verstrekken meer krediet dan zij aan middelen
binnenkrijgen. In tijden van vertraagde ont
wikkeling, van stilstand of zelfs achteruitgang
wordt een deel van de besparingen niet meer
geïnvesteerd omdat de ondernemers hun af-
zetkansen ongunstig beoordelen. En de over
heid doet met haar aanvullende diensten aan
dat alles mee. Op dat gebied is zij niet meer
dan een onderdeel van het economisch bestel.
Besparingen en investeringen kunnen dus uit
eenlopen. Meestal gaat het daarbij echter uit
sluitend om kleine verschillen van betrekke
lijk korte duur. Gelukkig komt het slechts zel
den voor dat de investeringen gedurende lan
ge tijd bij de besparingen ten achter blijven,
zoals in de jaren dertig. Op de lange duur kan
men zeggen dat sparen en investeren in grote
lijnen gelijk op gaan.
De geldwaarde
Soms is de investeringsdrang zo sterk dat een
periode van prijsstijging er het gevolg van is.
Een andere spreker op de Amsterdamse con
ferentie, de heer De Voghel uit België, had
eerder op de dag betoogd dat die prijsstijgin
gen het sparen benadelen, ja zelfs dat er op
den duur geen sprake kan zijn van sparen als
het prijspeil en daarmee de geldwaarde niet
stabiel blijven. Zo algemeen en zo kras gefor
muleerd achtte de heer Posthuma die stelling
onjuist. De feiten wijzen anders uit. Hij gaf
toe dat de prijzen soms zo snel stijgen dat de
spaarzin er door wordt verminderd. Maar, zo
voegde hij daaraan toe, wij wonen niet in
Zuid-Amerika, waar de prijzen in sommige
landen volledig uit de hand zijn gelopen, doch
in het rustige Nederland, waar de prijsstijgin
gen toch altijd binnen beperkte grenzen blij
ven.
Ook maakte de spreker verschil tussen de si
tuatie waarbij prijsstijgingen zich maar in één
land voordoen en die waarbij die ontwikkeling
in een aantal naburige landen tegelijk op
treedt. In het eerste geval gaat zo'n land meer
importeren of minder exporteren, want het
buitenland wordt naar verhouding goedkoper.
Tengevolge daarvan verdwijnt er geld naar het
buitenland. Dat geld kan in het binnenland
geen koopkracht meer uitoefenen, de onder
nemers merken dat de vraag afneemt en de
prijsstijging neemt een einde. Daarom is het
van zo groot belang dat de grenzen open zijn.
De betalingsbalans levert in die omstandig
heden de eerste waarschuwing dat er iets fout
gaat.
Meestal echter treedt een inflatoire ontwikke
ling internationaal op. Dan merkt men niet veel
van een wegstroming van geld naar het bui
tenland; die blijft gering. Dat is de reële si
tuatie in West-Europa en daardoor kan de in
flatie voortgang vinden. Professor Posthuma
achtte ook in dit geval evenwel weinig reden
aanwezig om te vrezen dat het sparen er door
geschaad zou worden, ook op het gebied van
de gezinsbesparingen. Op dit gebied laat men
zich veelal leiden door bepaalde motieven om
te sparen, zoals bijvoorbeeld de aankoop van
een duurzaam goed. Het aandeel van de duur
zame goederen in het huishoudpakket neemt
nog steeds toe en dat zal nog wel enige
tijd zo blijven. Dan gaan de gezinnen ook rus-
2482