het korte krediet heeft de Nederlandsche Bank
die medewerking gekregen zowel van de
groep van de handelsbanken als van de land-
bouwkredietbanken. Indien deze vrijwillige
medewerking ontbreekt kan de Nederland
sche Bank toch tot invoering overgaan, maar
dan behoeft de regeling om geldig te blijven
de goedkeuring van de wetgever.
Voor het lange bedrijf zijn wij als landbouw-
kredietbanken altijd onszelf geweest. Het mo
netaire argument tot invoering van een derge
lijke regeling is op de landbouwkredietbanken
niet van toepassing: de liquiditeiten, die in
nieuwe lange uitzettingen zouden kunnen
worden omgezet, bestaan eenvoudig niet. Een
dergelijke beperkingsregeling zou ten aanzien
van de landbouwkredietbanken niet alleen
overbodig zijn, doch zelfs averechts kunnen
werken. Onze eigen regelingen om de uitzet
tingen van de boerenleenbanken in verant
woorde banen te houden, waarover de voor
zitter van het bestuur reeds heeft gesproken,
zouden daardoor worden doorkruist.
Interne regeling
Deze interne bedrijfsregelingen, die wij ten
aanzien van het lange bedrijf van de aange
sloten boerenleenbanken reeds kennen en
die, zoals gezegd, een onderdeel vormen van
de totaliteit der regelingen, op basis waarvan
de centrales met het toezicht op de boeren
leenbanken zijn belast, staan gelijk met een
beperkingsregeling als ten aanzien van de
handelsbanken thans in overweging is en
eveneens met de richtlijnen van de Neder
landsche Bank voor de algemene spaarban
ken. Deze laatste richtlijnen inzake de liquidi
teiten zijn in het vorige jaar verscherpt. Ook
daarbij is een onderscheid gemaakt tussen
eigenlijke en oneigenlijke spaargelden aan de
hand van de omloopsnelheid der spaargelden.
Voor de aldus bepaalde oneigenlijke spaar
gelden werd het percentage van de spaargel
den, dat als primaire liquiditeiten moet wor
den aangehouden, hoger gesteld.
In het licht van de ontwikkeling, die ik U heb
geschetst, zijn wij van mening, dat wij er goed
aan zouden doen om ook in onze interne be
drijfsregelingen voortaan rekening te houden
met het karakter van de spaargelden, afhan
kelijk van de omloopsnelheid der spaartegoe
den. Daarbij zouden wij dezelfde criteria wil
len aanhouden, als die welke de Nederland
sche Bank aanhoudt ten aanzien van de spaar
banken, met dien verstande, dat wij die crite
ria niet zouden willen opnemen in een liquidi
teitsregeling doch in de regeling, die geldt
voor de bepaling van de rentevergoeding over
de tegoeden van de boerenleenbanken bij de
centrale bank. Daarbij onderscheiden wij, zo
als bekend, een laagrentend en een hoogren-
tend gedeelte. De spaargelden met een op
zeggingstermijn van minder dan zes maanden
worden daarin voor 10% begrepen in het ge
deelte, waarvoor de lagere rente geldt, en de
spaargelden met een langere opzeggingster
mijn dan zes maanden voor 5%. In een nieu
we rentevergoedingsregeling zouden wij wil
len werken met een veranderlijk percentage,
dat voor alle tegoeden op rekening bij de
stichting spaarbank zou gelden, ongeacht de
opzegtermijn. Naarmate de omloopsnelheid
op spaartegoeden van een boerenleenbank
hoger is, zou een groter percentage van haar
middelen in de rekening-courant bij de cen
trale bank in het laagrentend gedeelte worden
begrepen.
2351