wachtingen niet gelogenstraft. Januari en fe
bruari waren, samen genomen, weliswaar nog
iets beneden het peil van het vorig jaar, maar
maart bevestigde duidelijk de kentering ten
goede in de spaarontwikkeling in onze orga
nisatie; over april zijn de gegevens nog niet
volledig.
Indien deze ontwikkeling zich voortzet, zullen
de middelen, met name de spaartegoeden, in
1965 méér toenemen dan de uitzettingen op
lange en middellange termijn. Op die wijze
zal de liquiditeitspositie, naar wij verwachten,
een versterking ondergaan, zij het dat de norm
van 30% liquide belegging van de aanwas der
middelen, die ik in het voorgaande benade
rend als wenselijk stelde, naar alle waarschijn
lijkheid nog niet zal worden gehaald en zeker
indien men de jaren 1964 en 1965 samen
neemt. Dit neemt niet weg, dat in de gang van
zaken, die de eerste maanden van 1965 heb
ben laten zien, grond gevonden kan worden
voor het vertrouwen, dat de ontwikkeling in
onze organisatie zal terugkeren tot de alge
mene lijn, die het verleden te zien heeft gege
ven, namelijk die van een overschot van be
sparingen boven de gedane uitzettingen. Van
tijd tot tijd kan er, zoals in 1964 gebeurd is,
eens een deuk in die lijn komen, maar op
zichzelf is dat niet verontrustend, als de stij
ging in die lijn zich na enige tijd maar weer
begint af te tekenen. En dat is, mijnheer de
voorzitter, ik constateer dat met groot genoe
gen, hetgeen wij in deze maanden zien ge
beuren.
Gunstige rentabiliteit
Ik zou nu nog graag een ander aspect van de
gang van zaken belichten: de rentabiliteit. De
liquiditeit is de ene kant van de medaille,
de rentabiliteit de andere kant. Hierover kun
nen wij een gunstiger geluid laten horen. De
rentabiliteit werd in 1964 gunstig beïnvloed
door dezelfde ontwikkeling, die de liquiditeit
nadelig beïnvloedde, namelijk de sterke stij
ging van de uitzettingen. De rentebaten namen
dientengevolge sneller toe dan de rentelasten.
De uitbreiding van het overige bedrijf van de
boerenleenbanken gaf voorts aanleiding tot
een welkome stijging van de ontvangsten uit
provisie, terwijl het hoge peil van de voor
schotverstrekking eveneens tot een toene
ming van de provisiebaten leidde.
Daar doorheen speelde een andere factor: de
verhoging van de debetrente, met name van
de voorschotrente, die volgde op de verho
ging van de spaarrente. Al in het begin van
1964 zagen wij ons genoodzaakt de aangeslo
ten banken tot verhoging van de spaarrente
te adviseren. Nadien hebben wij herhaaldelijk
rentecirculaires laten verschijnen. Dat wij de
aangesloten banken daarmee zo dikwijls lastig
moesten vallen, betreuren wij; het was echter
onvermijdelijk. De omstandigheden op de ka
pitaalmarkt maakten snelle wisselingen en
aanpassingen telkens noodzakelijk.
Van deze twee oorzaken: tarievenverhoging
en uitbreiding van zaken, was de laatste ver
reweg het belangrijkst in haar invloed op de
rentebaten. Vooral de toeneming van de uit
staande voorschotten droeg daartoe bij. Na
aftrek van de rente- en provisielasten blijkt,
dat de rente- en provisiewinst van de geza
menlijke boerenleenbanken een stijging ver
toonde van bijna f 8 miljoen, dat is ruim 25%.
Deze stijging van de baten was ook wel nodig,
omdat de kosten eveneens sterk omhoog gin-
2338