Liquiditeit en rentabiliteit
REDE VAN DE HEER DELHOUGNE
Geachte vergadering,
De gang van zaken in onze organisatie gedu
rende het afgelopen boekjaar hangt samen met
de ontwikkeling van de nationale economie.
Het economisch evenwicht in ons land is vorig
jaar verbroken geweest. Kort gezegd, hebben
wij allen samen meer uitgegeven dan ons ge
zamenlijke inkomen bedroeg. De besparingen
bleven achter bij het bedrag dat nodig zou zijn
geweest om de tot een hoog peil opgelopen
investeringen te financieren. Ditverschil moest
gedekt worden in het buitenland en kwam al
dus tot uiting in een tekort op de betalings
balans.
De liquiditeit in 1964
In de gang van zaken bij de boerenleenban
ken zien wij deze onevenwichtige ontwikkeling
weerspiegeld. De aanwas van de spaargelden
was lager dan in het voorgaande jaar; daar
tegenover stond een sterkere vraag naar leen
gelden. Deze wanverhouding deed zich vooral
2336
voor in de eerste helft van het jaar. Ten dele
viel zij samen met de normale behoefte aan
seizoenkrediet in de maanden januari - april.
In die maanden hadden onze aangesloten ban
ken te kampen met een groot tekort aan mid
delen. Zij moesten hun tegoed bij de centrale
bank aanspreken en een aantal banken moest
meer dan voorheen gebruik maken van het
krediet van de centrale bank. De totale finan
cieringsbehoefte van de aangesloten banken,
zoals die blijkt uit het beloop van tegoeden
en kredieten, is in het jaarverslag grafisch
weergegeven op bladzijde 27. Deze financie
ringsbehoefte van de plaatselijke banken liep
in de eerste vier maanden van het verslagjaar
op tot f 115 miljoen. De centrale bank slaagde
erin om op eigen kracht, dit wil zeggen zonder
een beroep van haar kant op de Nederland-
sche Bank, deze middelen op tafel te brengen.
Na de maand april trad er een verbetering in,
die echter aanvankelijk nog voornamelijk door
het seizoen was bepaald. In die periode na
april hadden de boerenleenbanken in sommige
maanden een zeker overschot aan middelen,
in andere maanden een tekort. Met de bijge
schreven rente aan het einde van het jaar
meegerekend, bleken de plaatselijke banken
het jaar uiteindelijk toch te kunnen afsluiten
met een 'gelijk spel': de toeneming van de
middelen was met een bedrag van ongeveer
f 400 miljoen nagenoeg even groot als de toe
neming van de uitzettingen, zoals het jaarver
slag vermeldt.
Bij de boerenleenbanken kunnen wij dus voor
1964 in zijn geheel een gelijkheid constateren
tussen de groei van de middelen en de groei
van de uitzettingen. Maar deze gelijkheid be
tekent nog geen evenwicht. Er is een zeker