omdat zij elders meer kunnen bereiken on
der dezelfde of gunstiger omstandigheden.
Voor de overblijvenden wordt de situatie dan
aantrekkelijker. Toch wijzen de cijfers over
het vertrek uit de landbouw er niet op dat ons
land op dit gebied meer in beweging is dan
onze deelgenoten in de EEG. Uit een recente
studie van de Europese Gemeenschappen
blijkt dat wij minder snel gaan. Daaraan moet
toegevoegd worden, dat wij verder gevorderd
zijn. Men ziet dit in het bijgaande staatje.
Arbeidskrachten in de landbouw
in van de totale werkgelegenheid
1954 1962
België 9,7 6,9
West-Duitsland 19,7 13,5
Frankrijk 28,0 21,0
Italië 39,9 28,5
Nederland 12,8 9,5
EEG 26,5 18,9
Export
Dit betekent echter nog niet dat onze concur
rentiepositie op de internationale markt ver
slechterd is. Eerder lijkt het tegendeel waar
te zijn als wij de exportcijfers over 1964 erbij
betrekken. Ondanks de toegenomen concur
rentie is de agrarische export ten opzichte
van 1963 met 9,5% of ruim f 500 miljoen ge
stegen. Gaan we na hoe deze gemiddelde stij
ging er bij de verschillende sectoren uitziet, dan
blijkt de tuinbouw met 11,2% aan de kop te
staan. De veehouderij volgt met 8% en de ak
kerbouw bereikte een exportstijging van 6,1
Als wij de exporttoeneming in absolute cij
fers uitdrukken, staat de veehouderij met ruim
190 miljoen op de eerste plaats, gevolgd
door de tuinbouw met 138 miljoen en de
akkerbouw met f 45,5 miljoen. De totale waar
de van de uitvoer aan landbouwprodukten
bedroeg f 5.840 miljoen. Dit is bijna 28% van
de gehele Nederlandse uitvoer.
2308