aantal loonbedrijven als het ware doorgelicht. Daarbij bleek dat de eigen-vermogenspositie nogal verschillend was. De bedrijven werden daarom verdeeld in groepen. Zij werden eerst als het ware op een rij gezet in de volgorde van een opklimmend percentage eigen vermo gen. Vervolgens werden zij in drie groepen van gelijke omvang verdeeld, waarbij dus de eerste groep de bedrijven met weinig eigen vermogen omvatte, de tweede groep de be drijven met middelmatig eigen vermogen en de derde groep de bedrijven met een relatief hoog eigen vermogen. Bij enkele bedrijven in de eerste groep was het eigen vermogen negatief. Zij hadden dus meer geld geleend dan hun bezittingen in to taal waard waren. Het is duidelijk dat de finan cieringsstructuur van deze bedrijven volko men onverantwoord is. De andere bedrijven in deze groep hadden wel een positief eigen vermogen - dat is wel het minste wat men moet eisen - maar het was zeer gering. Op zichzelf hoeft dit nog niet onoverkomelijk te zijn, als het ten minste een tijdelijke situatie is met uitzicht op spoedige verbetering. Mees tal is het echter een slepende kwaal. Men leent geld op korte termijn, bijvoorbeeld van particulieren, of laat rekeningen onbetaald en financiert op die manier het machinepark. Of men maakt gebruik van huurkoopfinanciering. Behalve dat de loonwerker op die manier af hankelijk wordt van zijn leveranciers, bete kent het een ondermijning van de liquiditeits positie, die zich hierin uit, dat de aflossings verplichtingen hoger zijn dan de afschrijvin gen. Het is geen wonder, dat de loonbedrij ven in deze groep zoveel gebruik maken van huurkoopfinanciering en van leningen van particulieren. Zij zullen er wel toe gedwongen zijn geweest omdat de banken voor hen geen oplossing meer zagen. Ook de financierings methoden waartoe zij in hun nood hun toe vlucht gezocht hebben betekenen echter geen werkelijke oplossing; zij geven slechts uitstel van executie. Een tweede categorie bedrijven had even eens een vrij laag eigen vermogen maar het niveau lag aanmerkelijk boven dat van de eerstgenoemde groep. Het eigen vermogen vormde ongeveer 23% van het totale vermo gen. Wel kunnen er nog stille en geheime re serves aanwezig zijn, die in werkelijkheid de omvang van het eigen vermogen vergroten. Toch werd ook bij deze categorie nog een deel van de kortstondig ter beschikking staan de middelen gebruikt voor de financiering van permanente en langdurige vermogensbehoef ten. Wel viel het op dat bij deze bedrijven de betekenis van de huurkoopcrediteuren veel geringer is dan bij de eerstgenoemde groep. Hetzelfde geldt voor het aandeel van de le ningen van particulieren in het totale vermo gen. De voorschotten van banken, voorname lijk boerenleenbanken, nemen daarentegen een belangrijke plaats in bij de verschaffers van langdurig ter beschikking staande mid delen. De derde en laatste groep bedrijven bezat een financieringsstructuur die een soort spie gelbeeld van de eerstgenoemde categorie vormde. Het eigen vermogen vormde bijna 80% van het totale vermogen en huurkoop crediteuren kwamen vrijwel niet voor. Ook het bankkrediet was vrij gering. Het eigen ver mogen was meer dan voldoende om het totaal 2251

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1965 | | pagina 5