Loonbedrijven
Sinds enige jaren heeft de agrarische sector
te maken met een afvloeiing van arbeidskrach
ten. Dit wegtrekken uit de landbouw beperkt
zich niet tot de vreemde arbeidskrachten; ook
gezinsleden ondervinden steeds minder be
hoefte om op het bedrijf te blijven werken.
Een van de gevolgen is geweest dat de me
chanisatie in de landbouw snel is toegeno
men. Er zijn echter, bedrijfseconomisch ge
zien, grenzen aan een verantwoorde mecha-
nisatiegraad op de bedrijven. Overschrijdt
men deze grenzen, dan ontstaat er een zoda
nige leegloop dat de machines te duur wor
den. In dergelijke gevallen kan men overwe
gen met andere agrariërs samen te werken
bij de exploitatie van bepaalde werktuigen.
Er is ook een andere mogelijkheid. Men kan
gebruik maken van loonbedrijven. Dit laatste
gebeurt in toenemende mate. Zowel het aan
tal loonbedrijven als hun omvang neemt toe.
Waren er in 1958 nog maar 3.067 loonbedrij
ven, momenteel is hun aantal ongeveer 4.000.
De ruim 3.000 bedrijven beschikten in 1958
in totaal over 6.500 trekkers. In 1963 hadden
4.000 bedrijven er al meer dan 10.000. Nemen
wij de 'trekkerdichtheid' als maatstaf voor de
bedrijfsomvang dan blijkt deze dus te zijn toe
genomen. Bij de werktuigencoöperaties is de
ontwikkeling anders. Ook hier geldt dat de
omvang van de bedrijven groter wordt, maar
hun aantal daalt.
Moet hieruit de conclusie worden getrokken
dat op de loonbedrijven een gunstige rentabi
liteit wordt behaald en dat daardoor zowel ex
pansie als ontstaan van nieuwe bedrijven aan
trekkelijk is? Deze vraag kan niet zonder meer
bevestigend worden beantwoord. Toch is ken
nis van de bedrijfseconomische ontwikkeling
van deze bedrijven bij de beoordeling van
hun financieringsaanvragen van niet te onder
schatten betekenis. Loonbedrijven zijn naar
hun aard kapitaalintensief. Zij hebben daar
door veelal een grote behoefte aan vreemde
middelen. Hun omzet moet dan echter ook
groot genoeg zijn om een opbrengst te geven
die de kosten van de geleende gelden dekt en
daarenboven een zekere winst laat. In de
praktijk zal men bij een gegeven machinepark
en gegeven arbeidskosten de omzet kunnen
bepalen die minimaal nodig is om de kosten
te dekken en voorts de minimale omzet die
nodig is om een redelijke winst over te laten.
Dit is een kwestie van een rekensom, zij het
dat die niet voor ieder praktijkgeval eenvou
dig te maken is.
De financiële structuur van veel loonbedrij
ven beantwoordt niet aan de eisen die een
bank of ook een goed ondernemer eraan moet
stellen. Een onderzoek dat enige tijd geleden
is verricht toont zelfs vrij sombere toestan
den. Op grond van een steekproef werd een
2250