zienlijk. Dit behoeft geen verwondering te
wekken als men bedenkt wat de aard van de
genoemde categorieën van bedrijven zijn. Het
loodgietersbedrijf is minder een klein- dan
een middenbedrijf. De verscheidenheid van
de voorraden maar vooral de prijs van de pro-
dukten bindt relatief veel kapitaal. De detail
handel in brandstoffen eist een nogal grote
opslagruimte en een vrij kostbaar vervoers-
apparaat. Vergelijkt men daarmee de bedrij
ven van de detailhandel in aardappelen,
groenten en fruit, dan kunnen deze met een
geringer vermogen volstaan omdat zowel de
in onroerende goederen belegde vermogens
bestanddelen als de permanente kern van de
voorraden aanzienlijk geringer zijn.
De liquiditeitspositie vertoont in de onder
zochte periode eveneens een gunstig beeld.
Het totaal van de aanwezige liquide en vlot
tende middelen ligt, ook bij het buiten be
schouwing laten van de voorraden, steeds
aanmerkelijk boven dat van het vreemde ver
mogen op korte termijn. In dit laatste is ook
het bankkrediet in rekening-courant begre
pen.
De verhouding tussen het eigen en het totale
vermogen vertoont slechts geringe schom
melingen in de loop van de jaren. Neemt dus
het totale vermogen procentueel toe, dan ge
beurt hetzelfde met het eigen vermogen. Hier
uit volgt dat als er geïnvesteerd werd een vrij
constant percentage van het te investeren be
drag met eigen middelen werd gefinancierd.
Ook heeft de accountantsdienst van het mi
nisterie een onderzoek verricht naar loodgie-
tersbedrijven en naar de detailhandel in
brandstoffen, die per ultimo 1956 een eigen
vermogen hadden dat minder dan 40% van
het totale vermogen uitmaakte. Het betreft
hier bedrijven waarbij men door overdracht
van het bedrijf aan een zoon of omdat het
jonge ondernemingen betreft nogal veel
vreemde middelen moest opnemen. Ook be
drijven waar beheersfouten zijn gemaakt wer
den in het onderzoek betrokken. Deze analy
se over de periode 1956 t/m 1961 toont nu aan
dat deze ongunstige vermogensverhouding
in betrekkelijk korte tijd kon worden verbe
terd. Voor de detailhandel in aardappelen,
groenten en fruit werd voor deze analyse de
periode 1958 t/m 1962 gekozen. Ook in deze
sector werd de vermogenssituatie in korte tijd
in niet geringe mate gunstiger.
Jammer genoeg zijn er redenen om aan te ne
men, dat de financiële ontwikkeling van klei
ne bedrijven in de jaren na 1961 en 1962 min
der gunstig geweest is dan in de hier bespro
ken jaren. Sedertdien zijn sterke kostenstij
gingen opgetreden, terwijl de prijspolitiek van
de overheid strenger werd. Het is duidelijk
dat de winstmarges hierdoor onder druk zijn
gekomen. Ten overvloede blijkt dit ook nog
uit de voorlopige cijfers die hierover beschik
baar zijn. De mogelijkheid om te sparen en
dus om eigen vermogen te vormen is daar
mee geringer geworden en de gemiddelde
vermogenspositie zal aan het einde van 1964
wel niet meer zo gunstig zijn als in de jaren
1961-1962.
2119