Woningbouw
De Memorie van Toelichting van het ministe
rie van volkshuisvesting en bouwnijverheid
geeft de lezer het gevoel dat de bestrijding
van de woningnood krachtig ter hand is ge
nomen en een niet onaardig succes gaat op
leveren. Het ambitieuse plan van minister
Bogaers om in 1970 een bevredigend even
wicht op de woningmarkt te bereiken zal ech
ter wel een bijna bovenmenselijke krachtsin
spanning eisen. De achterstand is immers nog
zeer groot en de arbeidsproduktiviteit in de
bouwsector ligt beneden het algemeen ge
middelde. Wel blijkt uit de cijfers in de Me
morie van Toelichting dat het aantal bouw
vakarbeiders in de periode april 1962april
1964 met ongeveer 30% is toegenomen. Dit
verheugende feit komt ook tot uiting in de op
levering van het aantal woningen. Er werden
in het eerste halfjaar 1964 ruim 12.000 wonin
gen meer opgeleverd dan in dezelfde periode
van 1963. Daarvan moeten er ongeveer 10.000
op rekening van de strenge winter van 1963
worden gezet; de resterende toeneming is
een gevolg van de gestegen produktiecapaci-
teit.
Het valt op dat de minister voor dit jaar streeft
naar de bouw van zoveel mogelijk woningen,
terwijl hij voor het komende jaar een maxi
mum van 100.000 woningen heeft gesteld.
Waarschijnlijk heeft de minister deze limiet
mede gesteld om een betere verhouding te
krijgen tussen de omvang van het onderhan
den werk en de grootte van de bouwcapaci
teit. Op het ogenblik dreigt tussen die twee
een wanverhouding te ontstaan. Er zijn thans
rond 147.000 woningen in aanbouw en hun
aantal groeit met de dag, zodat de bouwpe
riode steeds langer wordt. Het is daarom be
grijpelijk, dat de minister de procentuele
groei van de hoeveelheid onderhanden werk
wil doen achterblijven bij de groei van de pro-
duktie.
Een doorn in het oog van velen is het goed-
keuringsbeleid. Toch zal op een paar uitzon
deringen na dit rijksgoedkeuringenbeleid
gehandhaafd blijven. Die uitzonderingen be
treffen bouwobjecten die, ook als zij geheel
vrij zouden zijn, vermoedelijk weinig of geen
extra belasting voor de bouwmarkt zouden
veroorzaken. Tot deze objecten behoort vol
gens de minister ook de kassenbouw. Dit is
een verheugend verschijnsel. Wij hebben in
de Maandelijkse Mededelingen van maart
1963 reeds op dezelfde grond tegen de toen
geldende beperkingen ten aanzien van de
kassenbouw bezwaar gemaakt. Het ziet er nu
dus naar uit, dat aan dit bezwaar tegemoet
wordt gekomen. In hoeverre dit zal gebeuren,
is niet nauwkeurig aan te geven. De minister
merkt hierover op: 'Nader zal worden over
wogen in hoeverre en op welke wijze het mo
gelijk is voor deze categorieën bouwwerken
geheel of ten dele het vereiste van een rijks
goedkeuring te doen vervallen'.
2117