De structuur en de
ontwikkeling van de
Nederlandse landbouw
IR. J. S. KEIJSER
De problemen van de Nederlandse landbouw
zijn in grote lijnen dezelfde als die, waarvoor
de agrarische bedrijfstak na de tweede we
reldoorlog in andere landen met een snelle
industriële ontwikkeling zich gesteld ziet.
In een tijdsverloop van slechts weinige jaren
is het gehele patroon sterk gewijzigd. Ver
houdingen, die geslachten lang geen wezen
lijke veranderingen hebben ondergaan, zijn
doorbroken. De factor 'menselijke arbeid'
vraagt een beloning, die is afgestemd op het
loonpeil in niet-agrarische bedrijfstakken. De
landbouw moet zich instellen op dit hogere
loonpeil door minder menselijke arbeid te ge
bruiken. Het klinkt zo eenvoudig: men ver
vangt de mens door de machine. De mecha
nisatie echter kan geen uitkomst bieden als de
bedrijfsstructuur niet zodanig wordt gewij
zigd, dat machines met voordeel kunnen wor
den toegepast. De bedrijven moeten van vol
doende grootte zijn of in zodanige vorm met
elkaar samenwerken, dat de machine voor
deel oplevert. En daarbij willen wij dat het
gezinsbedrijf het karakter van de agrarische
2064
structuur aangeeft. Dit niet alleen om der wille
van de traditie en op grond van sociologische
motieven, maar ook omdat de ervaringen met
de toepassing van industriële vormen van be
drijf in de landbouw ons niet aanmoedigen
om het familiebedrijf de rug toe te draaien.
Een karakteristiek van ons land en zijn bewo
ners is de matiging, die in vrijwel alle opzich
ten betracht wordt. Matiging is bij ons een
deugd.
En zo zal het probleem van de bedrijfsgrootte
wel zijn oplossing vinden in de buurt van een
gemiddelde van enkele tientallen hectaren.
Voor het akkerbouwbedrijf zal de grens hoger
liggen dan voor het weidebedrijf en het ge
mengde bedrijf. De agrarische beroepsbevol
king zal verder dalen. Het aantal bedrijven
dat nu 170.000 bedraagt zal met enige tien
duizenden achteruitgaan. De samenwerking
tussen de bedrijven zal een zeer belangrijk
aspect worden bij de handhaving van het ge
zinsbedrijf. Dat is ook het geval met de figuur
van de loonwerker, die vaak met meer succes
werkt dan de werktuigencoöperatie. Het loon-
werkersbedrijf is trouwens zelf ook familie
bedrijf. Het past als zodanig in het beeld, dat
wij voor ogen hebben.
De specialisatie zal in Nederland goed aar
den. Wij hebben daarvan een voorbeeld in de
intensieve tuinbouw en de sierteelt, die in ons
land overwegend in kleine eenheden, als fa
miliebedrijf wordt beoefend en met goed suc
ces, mede dank zij een doelmatige afzet
organisatie.
In de veehouderij, de produktie van eieren,
slachtkuikens, varkens, vette kalveren komt
de specialisatie op gang, echter niet in de
vorm van mammoetbedrijven, maar in een
heden, die nog het karakter van een familie-