Midden- en Kleinbedrijf
moeilijkheden, aan de kostenkant liggen de
Het is wel eens nuttig om de economische
problemen van het midden- en kleinbedrijf te
vergelijken met die van het landbouwbedrijf.
Er zijn natuurlijk ook verschillen tussen deze
twee soorten bedrijven. Het middenstandsbe-
drijf heeft aan de opbrengstenkant minder
problemen echter vaak veel gecompliceerder,
vooral bij de diensten verlenende bedrijven.
Deze bedrijven zijn sterk arbeidsintensief.
Mechanisatie biedt vaak weinig perspectief,
aangenomen dat de financiering al geen
problemen oproept. De voortdurend stijgen
de loonkosten leiden daarom tot het relatief
duurder worden van de dienstverlening. In
dit verband wordt in het jaarverslag van het
Economisch Instituut voor het Midden- en
Kleinbedrijf gewezen op de verwachting, dat
de handelsmarges en de prijzen voor dienst
verlening hoger zullen worden in verhouding
tot de prijzen van op grote schaal geprodu
ceerde goederen. Men zou het een typisch
gevolg van onze welvaartsstaat kunnen noe
men, dat de prijzenverhouding tussen grond-
2008
stoffenproduktie, verwerkende industrie en
handel aan wijzigingen onderhevig is naar ge
lang van de verschillende arbeidsintensiteit.
Het aandeel van de oorspronkelijke producent
in de consumentengulden vermindert voort
durend.
Een gunstig vooruitzicht voor de detailhandel
biedt de telkenjare stijgende geldomzet. Ook
in 1963 namen de consumptieve bestedingen
weer toe. Als men de geldomzet corrigeert
voor prijsveranderingen, resteert er nog een
stijging van 6% in 1963. De volumestijging
van de bestedingen in de voedings- en genot
middelen was iets minder. Aan duurzame con
sumptiegoederen werd 11% en aan overige
goederen 6% meer omgezet. In zijn totaliteit
bezien, wordt twee derde deel van de jaarlijk
se groei van het nationaal inkomen in de
detailhandel besteed.
Een ander gevolg van de welvaartsstijging is
de vaagheid van de koop-ideeën van de con
sument. Eerst bij het zien van de etalages be
paalt hij vaak pas de bestedingsrichting. Bij
toenemende koopkracht zal een steeds groter
deel daarvan aan dit verschijnsel onderhevig
zijn. Dit gedrag van de consument staat in
nauw verband met de vraag of de detailhan
delszaken op zaterdagen al of niet moeten
sluiten. In de Sociaal-Economische Raad wor
den over dit onderwerp nog beraadslagingen
gevoerd, maar het ziet ernaar uit dat men niet
tot sluiting van winkels op zaterdagen over
gaat. Ongetwijfeld zal ook in de Raad als over
weging hebben gegolden, dat men anders een
groter deel van de consumentengulden buiten
de winkels besteedt. De tijdstippen, waarop
de consument gelegenheid heeft tot besteding
van zijn geld, zijn immers beslissend. De per
soneelsbezetting zal er niet eenvoudiger op