Goud, goudhandel, gouden munten I In een serie van drie artikelen willen wij iets vertellen over het goud, het edele metaal dat sinds zijn eerste vondst een grote plaats in het leven van de mens is gaan innemen. We willen het goud behandelen in de sfeer van financiën en economie, waarin het nog steeds een zeer voorname taak verricht, hoewel deze taak mo menteel kleiner is dan in de jaren voor de oorlog, omdat in ons economische bestel krachten schuilen waarvan de invloed op de waarde van het geld groter is dan die van het goud. Goud is al in de Griekse oudheid gebruikt om er munten van te slaan. In die munten vond men een middel om van de omslachtige ruil van goederen tegen goederen af te komen. Zij hadden een betrekkelijk hoge waarde in klein bestek, waren duurzaam en algemeen accep tabel. De aanmunting, eerst uit zilver (omdat goud nog te schaars was) en daarna uit goud, ge schiedde door particulieren. Het is dan ook te begrijpen dat het bekende weegschaaltje van de geldwisselaar, dat we al tegenkomen in de tempel van Jeruzalem, lang bleef bestaan en ook wel nodig was om de waarde van de munten, hun gehalte, te kunnen vaststellen. De overheden zijn zich echter al spoedig met de aanmunting gaan bemoeien. Na de tot standkoming van de grondwet werd het recht van muntslag in ons land ook grondwettelijk vastgelegd. 'De Koning heeft het recht van de munt' lezen wij in onze grondwet. Vóór de zeventiende eeuw kende men in de meeste Europese landen slechts de zilveren munt. Tegen het einde van de zeventiende eeuw had Engeland al de dubbele standaard ingevoerd, gouden en zilveren munten. Veel andere Europese landen gingen pas in de ne gentiende eeuw op de dubbele standaard over. Rond 1870 en later werd in het algemeen het goud de basis voor het muntstelsel: de gou den standaard. De handel groeide inmiddels steeds, niet al leen nationaal doch ook internationaal. Als ruilmiddel bleken de munten daarom op den duur ook weer niet geheel aan het gestelde doel te beantwoorden. Men stuitte op extra kosten van vervoer en verzekering, als men gouden munten tot betaling van bepaalde transacties moest gaan vervoeren. In Engeland was het al eerder gebruikelijk, dat goudsmeden het goud in munten of baren van de handelaren in bewaring namen. Zij gaven tegen het goud een ontvangstbevesti ging af, het zogenaamde goudcertificaat, waar op de waarde van het afgegeven goud ver meld stond. Deze certificaten waren verhan delbaar, zodat iemand die een betaling moest doen het goudcertificaat kon overdragen. Wij kunnen hier spreken van de geboorte van het papieren geld, waarbij aanvankelijk, in te- 1999

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1964 | | pagina 21