dreigt in verschillende opzichten de situatie
voor de landbouw duidelijk ongunstiger te
worden. Terwijl een zo zeer noodzakelijke en
billijke regeling, welke bij de (progressieve)
inkomstenbelasting een middeling van de in
komens over meerdere jaren mogelijk zou
maken, steeds maar uitblijft, dreigen er ern
stige gevaren voor de landbouw uit hoofde
van regeringsvoorstellen met betrekking tot
het vervallen van de zogenaamde landbouw-
vrijstelling, de herziening van de vennoot
schapsbelasting en de vervanging van de
grondbelasting in het kader van een uitbrei
ding van het gemeentelijk belastinggebied.
Het opheffen van de landbouwvrijstelling
welke vrijstelling in alle andere EEG-landen
bestaat zou geheel onredelijk zijn alleen
reeds vanwege de zeer bijzondere plaats,
welke landbouwgrond in het agrarisch pro-
duktieproces inneemt en zij zou boven
dien de toch reeds precaire positie van de
landbouw nog moeilijker maken.
De land- en tuinbouw, met zijn over het al
gemeen zeer zwakke marktstructuur en -po
sitie, heeft bij de huidige dynamische ontwik
kelingen minstens evenzeer als voorheen be
hoefte aan krachtige coöperaties en meer dan
ooit aan een concentratie van coöperaties. De
mogelijkheden van de agrarische sector om
zich aan de veranderende omstandigheden
aan te passen zouden ernstig ondermijnd en
ingeperkt worden, wanneer de vennoot
schapsbelasting zou worden gewijzigd op
de wijze zoals door de regering aan het Par
lement is voorgesteld.
Het doorvoeren van een dergelijke herzie
ning zou omdat de winstbepaling in feite
aan de belastingdienst zou worden overgela
ten leiden tot een grote mate van wille
keur en bovendien neerkomen op een onaan
vaardbare discriminatie ten nadele van de co-
operaties. De voorstellen van de regering ten
aanzien van de uitbreiding van het gemeen
schappelijk belastinggebied houden in een af
schaffing van de grondbelasting, maar daar
voor zou in de plaats komen de instelling van
een belasting op onroerend goed.
Dit zou in feite neerkomen op handhaving
van de grondbelasting, maar dan met het gro
te risico, dat deze belastingdruk nog verder
verzwaard zou worden.
Het fiscaal klimaat in het algemeen en diverse
financiële regelingen in het bijzonder zullen
zodanig moeten zijn, dat ze voor wat de land
bouw betreft afgestemd zijn op de vaak spe
cifieke omstandigheden en noodzakelijke
aanpassingen van deze sector. Hierbij zal nu
meer dan ooit in het oog gehouden moeten
worden, hoe de situatie met betrekking tot de
belastingdruk voor de landbouw in de andere
EEG-landen is.
1961