kunnen verhinderen, dat het voor de geldmarkt nog moeilijke dagen waren. Hierbij kwam, dat het verplicht aan te houden renteloze deposito voor de periode van 15 april tot 15 mei ten gevolge van de kredietoverschrijdingen werd verhoogd van 87 miljoen naar f 96 miljoen. In de loop van de besproken periode werd de officiële callrente steeds aan de wisselende verkrappingen en verruimingen van de geld markt aangepast, maar zij kwam niet beneden 1%%- De open-marktprijzen lagen daar zoals gebruikelijk vaak een stuk boven. Blijvende geldvraag Toen op 27 april de geldmarkt werd verruimd met de welbekende drie-maandelijkse uitke ring van het rijk aan de gemeenten ten bedra ge van circa f 500 miljoen, koesterde men over het algemeen de stille hoop, dat het vanaf die dag weer uitgesproken ruim zou worden. De officiële callrente werd met een half punt ver laagd naar 21/2%. Dit laatste was echter de enige aanwijzing, dat er een injectie op de geldmarkt had plaats gevonden. De marktpar tijen bleven geld vragen. Enige punten die de ze grote geldvraag motiveren zijn onder meer de terugkoop van dat gedeelte van het ge stalde papier, dat op 27 april moest plaats vin den, diverse belastingbetalingen, het inhalen van de achterstand, die door de krappe markt was ontstaan op het renteloos aan te houden deposito, het aflossen van de opgenomen voorschotten bij de Nederlandsche Bank, en zovoort. In verband met de emissie van de staatslenin gen was de afgifte van schatkistbiljetten over de toonbank tijdelijk stopgezet. Op 17 april, even na de storting hierop dus, werd de afgifte door de Agent van het Ministerie van Financiën wederom aangekondigd en wel voor 3 7/16% drie-jaarsbiljetten en 3 7/8% vijf-jaarspapier. Het drie-jaarspapier hield dus een ongewijzigd rentetype, terwijl daarentegen voor de vijf jaarsbiljetten 1/8% meer wordt betaald. Deze nieuwe tarieven waren een weinig beneden de verwachtingen, die men in het algemeen voor de nieuwe openstelling had. Duitse obligatiebelasting Sedert de uitgifte van de jongste staatslenin gen is de obligatiemarkt aan de rustige kant geweest. Voor wat deze beide leningen be treft schommelden de koersen steeds rond de uitgiftekoersen. Men kan hieruit onder meer concluderen, dat men het huidige renteniveau op het ogenblik op een gewenst peil acht, niet te hoog voor de geldvragers en niet te laag voor de geldgevers. Voorts dat de kapitaal markt-middelen nog steeds niet uitgeput zijn en bij de inschrijving hoegenaamd niet gema joreerd zal zijn. Dat er niet gemajoreerd is komt natuurlijk ook vanwege het feit, dat van te voren, in afwijking van het gebruik, de be dragen van uitgifte aan de buitenwereld niet bekend waren gemaakt. Van enige invloed op het reële inschrijvings resultaat van genoemde staatsleningen, zowel als op de min of meer vaste tendens op de gehele obligatiemarkt zal ongetwijfeld zijn ge weest, dat de Duitse regering bekend maakte voornemens te zijn een belasting van 25% te heffen op de rente van Duitse obligaties in buitenlands bezit. Deze aankondiging leidde tot een grote sen satie en de Duitse beurzen hadden hierdoor een fors aanbod van obligaties te verwerken. Voornamelijk vanuit Zwitserland kwamen de 1939

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1964 | | pagina 49