Tijdens de gehouden voorjaarsbijeenkomsten is de vraag gesteld, of dit voorschrift niet zou kunnen worden verruimd. In verband daarmee zou ik willen opmerken, dat het liquiditeits voorschrift in onze organisatie geen betrek king heeft op de zogenaamde korte krediet verlening ten behoeve van de financiering van de instandhouding en verbetering van de be drijven van leden van de boerenleenbanken. Onder de korte kredietverlening - en dat is zeer ruim - worden daarbij ook begrepen de voorschotten met geregelde aflossingsver plichting, mits de totale looptijd niet langer is dan 10 jaar. Daarvoor kan het gehele reke ning-couranttegoed bij de Centrale Bank wor den opgenomen. Zelfs kan voor de financie ring daarvan beroep worden gedaan op het krediet van do Centrale Bank. Indien wij de liquiditeitsgrens vervat in artikel 8 van het huishoudelijk reglement van de Cen trale Bank in overweging nemen, zullen wij ons als landbouwkredietorganisatie van onze verantwoordelijkheid naar binnen en naar bui ten bewust dienen te zijn. Onze eigen verant woordelijkheid naar binnen betreft de nood zaak om te allen tijde over een behoorlijke reserve aan liquide middelen te kunnen blij ven beschikken. Dit nu kunnen wij slechts dan waarborgen, indien voorde boerenleenbanken althans grenzen zijn gesteld aan het doen van beleggingsuitzettingen. Ook dienen wij ons bewust te zijn van onze verantwoordelijkheid voor de economische situatie in ons land. De ze komt tot uitdrukking in onze verhouding tot de Nederlandsche Bank als bewaakster van wat men noemt het monetaire evenwicht. De zogenaamde lange kredietverlening valt welis waar niet onder de kredietbeperkingsregeling van de Nederlandsche Bank, maar natuurlijk interesseert het de Nederlandsche Bank of de lange kredietverlening van de boerenleenban ken wordt gefinancierd uit een besparings overschot dan wel, zoals thans het geval is, uit de tegoeden van de boerenleenbanken bij de Centrale Bank. In het laatste geval immers gaat ermede gepaard een inkrimping van het liquiditeitsbezit van de Centrale Bank. Dit be tekent, dat de Centrale Bank de desbetreffen de uitzettingen van de boerenleenbanken fi nanciert door daartegenover schatkistpapier, waarin de liquiditeitsreserves zijn belegd, te laten aflopen. Daarmede wordt extra koop kracht in het verkeer gebracht. In het licht van de moeilijke economische si tuatie, waarin ons land zich bevindt, mag de Nederlandsche Bank van ons verwachten, dat wij althans geen verruiming toestaan van li quiditeitsvoorschriften; daarvan zou immers een nieuwe extra koopkrachtschepping het ge volg kunnen zijn. Bovendien is het zo, dat deze voorschriften voor de Nederlandsche Bank mede als voorwaarde gelden, waaronder aan onze Centrale Bank het bij de wet geregelde toezicht op de boerenleenbanken is toever trouwd. In deze voorschriften mogen wij geen verandering brengen zonder goedkeuring van de Nederlandsche Bank. Wij maken ons geen enkele illusie erover, dat wij, zoals de stand van zaken thans is, ook maar een schijn van kans zouden maken op een dergelijke goed keuring. Echter zouden wij ook niet ervoor gevoelen, om thans een dergelijke koersverandering in onze beleidsvoorschriften betreffende de li quiditeit van de landbouwkredietorganisatie bij de Nederlandsche Bank aan de orde te stellen. In deze zaken zouden wij niet gaarne willen blijven onder de maat van zelfdiscipline, 1927

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1964 | | pagina 37