1963 de rentebaten f 4,2 miljoen hoger lagen dan de rentebaten van 1962. Indien wij het be drag van de rentebaten in het jaar 1957 op 100 stellen, zien wij, dat deze post in de gezamen lijke verlies- en winstrekening van de boeren leenbanken betreffende het jaar 1963 was ge stegen tot 298. Bij de Centrale Bank zien wij een stijging van de rentebaten in 1963 vergeleken met 1962 van 1,2 miljoen; in indexcijfers uitgedrukt is dezo post in de verlies- en winstrekening van de Centrale Bank, indien wij 1957 wederom op 100 stellen, gestegen tot 275 in 1963. Tegenover deze stijging van de rentebaten staat uiteraard ook een niet onbelangrijke stij ging van de bedrijfskosten. De kosten, exclu sief afschrijvingen, stegen bij de boerenleen banken van 13,9 miljoen in 1962 tot 16,8 miljoen in 1963, oftewel met bijna 3 miljoen. Dit is een stijging van de kosten met 20,7% op basis van het bedrag daarvan in 1962. De batenstijging daartegenover beliep 19%. Deze kostenstijging bij de boerenleenbanken vormt ongetwijfeld een van de belangrijkste problemen, waarmede wij ons in de toekomst zullen moeten bezig houden. Dit blijkt met één oogopslag, indien wij de kosten van de boe renleenbanken uitdrukken in een percentage van de baten. Voor de boerenleenbanken zien wij dat in 1963 de kosten 71,3% uitmaken van de baten. Bij de Centrale Bank was dat slechts voor 37,8% het geval. Bij de boerenleenbanken ne men wij de laatste jaren een stijging waar van dit percentage; bij de Centrale Bank daaren tegen een daling. Het is duidelijk, dat de Centrale Bank veel meer dan de boerenleenbanken kan profiteren van de mogelijkheden, die de mechanisatie en straks de automatisering bieden en nog zullen bieden. Ongetwijfeld vormt de stijging van de bedrijfskosten voor de boerenleenbanken een der hoofdproblemen van de toekomst. Het is daarom goed, dat de algemeen directeur van plan is straks ook voor dit vraagstuk nog Uw aandacht te vragen. Spaarresultaten Het zal U niet verwonderen, dat wij in het licht van de ontwikkeling, die ik zoéven schetste, de gang van zaken in 1964 met enige bezorgdheid tegemoet zien. De even wichtigheid van 1963 heeft plaats gemaakt voor de onevenwichtigheid van 1964. Dit geldt voor de nationale economie; het geldt ook voor onze boerenleenbankorganisatie, waarin de eigen uitzettingen van de boe renleenbanken thans belangrijk meer stijgen dan de beschikbare middelen. Ook op de ont wikkeling in onze organisatie is derhalve de schaduw gevallen van de gevolgen van de abrupte loonexplosie in het najaar van 1963. Stabiele verhoudingen in de nationale econo mie zijn altijd het meest gunstig voor het spa ren. Zou de snelle stijging van de looninko- mens op zichzelf een grondslag hebben kun nen bieden voor een grotere toeneming van de spaartegoeden dan verleden jaar, de prak tijk leert het tegendeel. Wij merken het aan de cijfers van onze boerenleenbanken in de eerste drie maanden van 1964. Ongetwijfeld is hierop van invloed geweest, dat het prijsni veau zo krachtig in beweging is gekomen. Het spaaroverschot bij de boerenleenbanken ligt voor die periode op ruim 68 miljoen te vergelijken met ruim f 92 miljoen in het eerste kwartaal van 1962. In de eerste twee maanden bleven de besparingen bij de plattelandsban- 1919

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1964 | | pagina 29