j'£Uweouw
aan het einde van het jaar 1.318 miljoen be
liep. De toeneming bedroeg 18% van de stand
aan het begin van het jaar. Zij kwam vrijwel
geheel voor rekening van de voorschotverle
ning. De vraag naar voorschotten kwam niet
alleen uit de agrarische sector. Door een uit
breiding van de statistiek van de kredietverle
ning, waaraan tot ons genoegen door alle ban
ken medewerking werd gegeven, hebben wij
thans een beter inzicht gekregen in de bestem
ming van de door de boerenleenbanken ver
strekte voorschotten. In het verslagjaar is
daarover reeds het een en ander opgenomen.
Naast de landbouwkredietorganisaties van
Utrecht en Eindhoven is er geen andere finan
ciële instelling in den lande, die een zo groot
deel van haar kredietverlening aan de land- en
tuinbouw besteedt. Daarnevens blijkt evenwel
ook, dat de grote financieringsactiviteit op
agrarisch gebied de boerenleenbank niet belet
om zich ook daarbuiten te ontplooien, hetgeen
naar ons vaste vertrouwen de economische
ontwikkeling van de gehele gemeenschap
waarin de boerenleenbanken gevestigd zijn,
ten goede komt. Dat zij daarbij in zo sterke
mate de financiering van de woningbouw voor
haar rekening nemen, is ongetwijfeld ook een
groot algemeen belang.
De uitbreiding van de uitzettingen van de boe
renleenbanken kon in 1963 ruimschoots wor
den gefinancierd uit de aanwas van de toever
trouwde middelen, bij een gelijkblijvende ver
houding tussen middelen en eigen uitzettingen.
In totaal stegen de toevertrouwde middelen
met 421 miljoen. Daarin is begrepen een toe
neming van de spaartegoeden met 292 mil
joen en een bedrag aan bijgeschreven rente
op spaarrekeningen van 67 miljoen, alsmede
1907