Saneringsfonds We moeten even teruggaan tot de zomer van 1962. De gang van zaken op de gemengde be drijven gaf reden tot ernstige ongerustheid. Het bedrijfsleven drong er bij de overheid op aan, dat de financiële zorgen op deze bedrij ven op korte termijn zouden worden verzacht. Hiernaast werden ook maatregelen op langere termijn wenselijk geacht. Op 2 november 1962 maakte de heer Marijnen, toentertijd Minister van Landbouw, bekend dat een apart fonds zou worden opgericht. Dit fonds moest een gezonde ontwikkeling van de agrarische bedrijven bevorderen. Veel boeren schrikken er evenwel voor terug om met steeds meer investeringen het bedrijf te mo derniseren. Voor deze mensen kan beëindi ging van het bedrijf en eventueel de overgang naar een ander beroep een gezonde ontwik keling zijn. Het Ontwikkelings- en Sanerings fonds zou daarom ook tot taak krijgen, de be drijfsbeëindiging te vergemakkelijken en te begeleiden door jaarlijkse bijdragen in geld. Het wetsontwerp, dat nodig was om aan het fonds een bedrag van 50 miljoen gulden be schikbaar te stellen, is nu in het parlement be handeld (Voor een bespreking van het wets ontwerp, zie Maandelijkse Mededelingen, juli- aug. '63, blz. 1584). De Eerste Kamer heeft het op 25 februari 1964 zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. Intussen was het fonds al opgericht. Het bestuur is samengesteld uit vertegenwoordigers van de overheid en het bedrijfsleven. In dit bestuur is het overleg over de te nemen maatregelen sinds de zomer van 1963 op gang gekomen. Een regeling voor de genen die het bedrijf willen beëindigen, komt vermoedelijk met ingang van 1 mei in uitvoe ring. Aan een regeling voor het bevorderen van investeringen zitten meer haken en ogen. Men moet vermijden, dat goed geld naar kwaad geld gegooid zou worden. Ook met de landbouwpolitiek in de EEG moet men reke ning houden. Zo'n regeling kan daarom niet een-twee-drie op papier gezet worden. Hier voor moeten wij begrip hebben, al heeft het voor sommigen al wel wat lang geduurd. Beëindigingsvergoeding Het bestuur heeft een regeling ontworpen voor financiële steun aan landbouwers, die vrijwil lig hun bedrijf beëindigen. Hiervoor zullen in aanmerking komen boeren van 55 jaar en ou der met minder dan 6.500 inkomen per jaar. De boer die op 55-jarige leeftijd stopt met het bedrijf kan een uitkering krijgen van 215 per maand. Dit bedrag wordt hoger voor de gene die op oudere leeftijd aan de regeling gaat meedoen. Het maximum bedraagt 380 per maand voor boeren van 60 jaar en ouder. De uitkering wordt verstrekt totdat de begun stigde de 65-jarige leeftijd bereikt. Daarna krijgt hij de normale A.O.W. met een extra toeslag van 80 per maand. De genoemde 1858

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1964 | | pagina 4