te komen voor hun verplichting inzake het ren
teloze deposito.
De rente voor daggeld bleef onder deze om
standigheden hoog gedurende het grootste
deel van de maand. Op 2 maart werd het offi
ciële tarief verhoogd tot 21/2% en goed een
week later werd het op 3% gesteld. In werke
lijkheid werd er zelfs daggeld geplaatst voor
3i/2%, een zeer hoge rente voor deze toch
zeer beweeglijke middelen.
Op 15 maart ontving de Nederlandsche Bank
een haar ongetwijfeld welkome vergroting van
haar geldmarktportefeuille. Op die dag werd
ƒ112 miljoen afgelost op schatkistpapier, dat
een maand eerder door de Nederlandsche
Bank was verkocht. De Agent van het Minis
terie van Financiën heeft toen niet opnieuw
schatkistpapier te koop aangeboden aan het
publiek, maar heeft papier tot eenzelfde be
drag bij de Nederlandsche Bank geplaatst. De
portefeuille van de Bank heeft daardoor weer
dezelfde omvang van 517 miljoen bereikt als
zij bedroeg op 20 januari, toen de Bank ging
verkopen. Hiermee heeft de Nederlandsche
Bank weer meer papier ter beschikking om
eventueel op het gewenste moment de geld
markt af te romen.
Succes van staatsleningen
Een dubbele staatslening heeft enige deining
verwekt op de kapitaalmarkt. Op 25 maart
werd de inschrijving opengesteld op twee le
ningen ten laste van de staat, een met een
looptijd van tien jaar en een met een looptijd
van dertig jaar. Beide leningen zullen in evenre
dige jaarlijkse termijnen afgelost worden. De
tienjarige lening draagt een rente van 41/2%
en werd uitgegeven tegen een koers van 99%,
waarnaast de dertigjarige lening de belegger
5% zal opbrengen, bij een emissiekoers van
100%.
Voor geen van de twee leningen werd van te
voren het bedrag vastgesteld. Dat is een goe
de methode om de werkelijke vraag van be
leggers te peilen, beter dan de meestal gevolg
de praktijk van een tevoren bekend gemaakt
maximum bedrag. In het laatste geval kan men
telkens weer waarnemen, dat velen voor een
hoger bedrag inschrijven dan zij eigenlijk
wensen te hebben, omdat zij erop rekenen dat
zij toch maar een gedeelte van hun inschrij
ving toegewezen zullen krijgen. Op die ma
nier krijgt men geen kijk op de werkelijke op
nemingscapaciteit van de kapitaalmarkt.
De opbrengst van de leningen moet in de eer
ste plaats dienen ter consolidatie van de oude
3% lening 1962/1964, die uiterlijk per 1 juli
1964 afgelost zou moeten worden, maar met
de mogelijkheid van vervroegde aflossing, te
beginnen met 1 juli 1962. Van die mogelijkheid
heeft de staat op het nippertje gebruikgemaakt
door de aflossing aan te kondigen voor 15
april. Op die datum moest ook de storting op
de nieuwe leningen verricht worden.
Met het oog op de verplichte aflossing op
uiterlijk 1 juli, moesten de stukken van de oude
3% lening al langer als kortlopend papier be
schouwd worden. Men kan aannemen dat een
groot deel ervan was overgegaan in handen
van banken en andere instellingen die voor
keur hebben voor belegging op korte termijn.
Om die reden is het begrijpelijk, dat er ter
vervanging van de oude lening ook weer een
lening met tamelijk korte, althans middellange
looptijd uitgegeven is. Het zou zelfs denkbaar
zijn geweest, dat de minister de aflossing had
trachten te financieren met schatkistpapier.
1881