Boekbespreking Leiding en leden in landbouwcoöperaties, door dr. E. Abma. Uitgave van J. A. Boom Zoon, Uitgevers te Meppei, 1962. 189 biz. De schrijver van dit boek is socioloog en be schouwt in zijn boek de coöperatie als ver eniging. Het eigenlijke bedrijf van de coöpe ratie blijft dus buiten beschouwing. Zoals de titel aangeeft, maakt de schrijver een studie van de verhouding tussen leiding en leden van de coöperatieve verenigingen. In het kort bespreekt hij de formele verhouding, zoals die is vastgelegd in statuten en regle menten. Het grootste deel van zijn boek be treft echter de feitelijke verhoudingen. Daar toe heeft hij enquêtes gehouden in 1951, 1953 en 1957/59. Hij richt zijn onderzoek vooral op de vraag, of de leden van coöperaties een actieve dan wel een passieve houding aan nemen in de coöperatie en, daarmee corres ponderend, de vraag of de leidinggevende personen eigenmachtig te werk gaan dan wel open staan voor de ideeën van de leden. De enquêtes betreffen bepaalde kenmerken van de leden en hun kennis over coöperatieve aangelegenheden, kenmerken van leiders in zake zittingsduur, leeftijd en positie, de ver kiezing van leiders en de invloed van de leden daarop, de ledenvergadering en het vergader- bezoek, en tenslotte de informatie die de lei ding aan de leden verstrekt. De schrijver maakt in zijn boek ook verschil lende opmerkingen over de boerenleenban ken van de organisatie-Eindhoven. In het al gemeen, zegt hij, zijn de leden van boeren leenbanken zeer tevreden over de gang van zaken: van de ondervraagde leden van boe renleenbanken uitten 86% hun tevredenheid, van de leden van zuivelfabrieken 80%, en van de leden van aankoopcoöperaties 78%. Bij de Eindhovense boerenleenbanken heeft hij een veel grotere animo voor het bezoek aan vergaderingen geconstateerd dan bij de Utrechtse: respectievelijk 50 en 9% van de leden bezoekt de vergaderingen. Een zelfde verschil, hoewel minder uitgesproken, neemt de schrijver waar tussen de katholieke coö peraties in het algemeen en de niet-katholie- ke. Hij voert hiervoor twee verklaringen aan. De eerste is dat het bezoek aan vergaderingen van katholieke coöperaties mede een uiting van confessionele solidariteit is. Daarnaast veronderstelt hij, daar de katholieke coöpe raties het meest in het Zuiden van het land voorkomen, dat vergaderen daar niet alleen een zakelijke maar ook een gezellige bezig heid is. Een verklaring die de schrijver niet noemt, maar die toch wel van invloed moet zijn op het verschil tussen Utrecht en Eindho ven, is dat de Utrechtse banken alle geld leners zonder onderscheid tot lid maken, ter wijl de Eindhovense banken het lidmaatschap 1820

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1964 | | pagina 30