Het Borgstellingsfonds
in 1962
Kort geleden is het jaarverslag van de Stich
ting Borgstellingsfonds voor de Landbouw
verschenen. Het bevat veel Interessante ge
gevens omtrent de ontwikkeling van het fonds,
dat een belangrijke functie vervult in de fi
nanciering van de land- en tuinbouw. Wel blijkt
bij bestudering van het cijfermateriaal, dat de
betekenis van het fonds afneemt naarmate de
boerenleenbanken hun kredietverleningsmo
gelijkheden verruimen. Deze constatering is
gebaseerd op het verloop van het aantal aan
vragen om garantie van het fonds in de akker
en weidebouw. Dat is in 1962 gedaald met
34%. Menige landbouwer heeft toen echter
ook met betrekking tot het investeren een nog
al afwachtende houding aangenomen.
Een typisch voorbeeld van de verminderde
belangstelling voor het fonds vindt men in
de categorie van de gebouwen. In 1961 had
25% van het totale aantal aanvragen uit de
sector akker- en weidebouw betrekking op
gebouwen. In 1962 was dit nog slechts 11%.
Nominaal betekende dit een daling van 2,5
miljoen. Ongetwijfeld is deze ontwikkeling
mede een gevolg van de grotere mogelijkhe
den om met gebruikmaking van de krediet
verzekering tot hogere bedragen tegen hypo
theek te financieren. Een ander voorbeeld
vinden wij in de garantiebehoefte ter finan
ciering van de dode inventaris. Kortlopende
leningen hiervoor worden in ruimere mate dan
voorheen door de boerenleenbanken verstrekt
tegen juridisch onvolwaardige zekerheden als
daarbij een kredietverzekering wordt afgeslo
ten. Het voor dit doel gegarandeerde bedrag
liep van 3,6 miljoen in 1961 terug tot 1,1
miljoen in 1962.
Het bedrag per verleende garantie is gemid
deld met 1.200 gestegen. De gestegen lonen
en prijzen hebben ongetwijfeld mede deze
toeneming veroorzaakt. In de verhouding tus
sen de aantallen aanvragen die bij de aange
sloten banken van Eindhoven en Utrecht zijn
ingediend, is vrijwel geen verandering geko
men. Ruwweg liep 48% over onze Utrechtse
zusterorganisatie en 51% over Eindhoven.
Het is opvallend dat ten aanzien van de pro
jecten waarvoor garantie en dus financiering
gevraagd werd, een wederom sterk toegeno
men belangstelling voor het fonds bestaat bij
de beginnende ondernemer. Kennelijk heb
ben de jonge boeren in verband met aard en
hoogte van de benodigde financiering relatief
niet voldoende mogelijkheden bij de boeren
leenbanken. Wellicht verkiest men ook vaak
het fonds boven de kredietverzekering om
dat op deze wijze de risicopremie wordt uit
gespaard. In 1960 had bijna 19% van het aan
tal aanvragen betrekking op de groep jonge
ondernemers. In 1961 was dit 23% en in 1962
bijna 30%. De vraag is of financiering met
langdurig tijdelijk vermogen op een voor de
jonge boer verantwoorde wijze zonder hulp
1770