wacht worden. Uit deze bron zullen de spaar rekeningen dus in het nu begonnen jaar ze ker niet in ruime mate gevoed worden. Deze factoren verklaren ook, dat de aan was van de spaartegoeden juist op het plat teland opvallend hoger was dan in het voor afgaande jaar. Dit geldt voor het overwegend agrarische platteland, het geldt ook voor het min of meer verstedelijkte platteland. Daar moeten wij dan wel aan toevoegen, dat het voorgaande jaar op het agrarische platteland een uitgesproken zwakke spaaraanwas te zien had gegeven. Ook al is dit herstel opgetreden, toch bleven de spaartegoeden in de steden gedurende het grootste deel van het jaar de sterkste relatieve toeneming vertonen. De lopende rekeningen bij de boerenleen banken vertoonden in 1963 een ontwikkeling, die soortgelijke achtergronden doet vermoe den als bij de spaarrekeningen. De tegoeden in lopende rekening hebben het hele jaar door flink boven het peil van de overeenkomstige maanden van 1963 gelegen. Eind december beliepen zij 258 miljoen, een toeneming van 37 miljoen ten opzichte van het jaar tevoren Volledigheidshalve vermelden wij hier ook nog de deposito's buiten de stichtingen spaarbank, hoewel die naar omvang van weinig betekenis zijn. Deze deposito's namen in het verslagjaar toe van 32 miljoen tot 40 miljoen. Met in begrip van deze gelden kwamen de toever trouwde middelen, na bijschrijving van ren te, op globaal 2.735 miljoen. Om nu weer met de lopende rekeningen ver der te gaan, kunnen wij constateren, dat de debetsaldi in de loop van het jaar weinig be weging vertoond hebben, afgezien van het normale seizoenpatroon. Bij de jaarwisseling toonden deze rekeningen in totaal een debet stand, nagenoeg gelijk aan die van de vorige jaarwisseling: ultimo 1963 was de stand 160 miljoen, ultimo 1962 was het 161 miljoen. De ontwikkeling van tegoeden en kredieten wijst duidelijk in eenzelfde richting: die van een betere liquiditeitspositie van de rekening houders. Daar de rekeninghouders in meer derheid in de landbouw werkzaam zijn (60% individuele agrarische bedrijven, 20% coöpe raties en 20% anderen) zullen de oorzaken van de verbetering van de liquiditeit ook in de agrarische sfeer gezocht moeten worden. In 1963 is met name de prijsontwikkeling van de vee- en vleesprodukten zeer gunstig ge weest. Ook in de pluimveehouderij is de situ atie in vergelijking met vorig jaar goed. De veehouderijbedrijven hebben echter door het koude voorjaar en het regenachtige zomer weer vooral in de lager gelegen streken een ongunstig jaar gehad. Deze bedrijven komen in het gebied van de C.C.B. echter weinig voor. De rundveehouderij op de gemengde bedrijven mag dan eveneens ongunstige fi nanciële resultaten hebben opgeleverd, de kalvermesterij, de varkenshouderij en de kip- penhouderij hebben hier voor een vrij ruime compensatie gezorgd. Weliswaar heeft de ren tabiliteit in de landbouw nog niet het niveau van enkele jaren geleden bereikt, maar ver wacht mag worden, dat de financiële afloop van 1963 ten opzichte van het vorig jaar vrij redelijk genoemd mag worden. Tenslotte is men in landbouwkringen vrij al gemeen van gevoelen, dat de animo om te investeren danig gezakt is. De over het eerste halfjaar beschikbare cijfers van het C.B.S. wijzen ook in die richting. Ook dit vergroot de liquiditeit van de agrarische bedrijven, al behoeft het op zichzelf geen gunstig teken 1757

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1964 | | pagina 14