Ondernemingsvormen in dienst van de kapitaalverkrijging Het moderne boerenbedrijf kan praktisch niet meer gevoerd worden zonder gelden van buiten. Hetzelfde geldt voor het tuin- dersbedrijf. De boerenleenbank heeft tot doel, zulke gelden ter beschikking te stel len. Maar zij kan niet in alle behoeften voorzien, evenmin als andere kredietinstel lingen dat zouden kunnen. De agrariër heeft behoefte aan vermogen dat hem min of meer blijvend ter beschikking staat en de risico's van het bedrijf in zekere mate deelt. I Iet vermogen dat hij persoonlijk in zijn be drijf gestoken heeft is daarvoor niet altijd toereikend. Men spreekt daarom de laatste tijd veel over nieuwe ondernemingsvormen in de landbouw, die het mogelijk moeten maken risicodragend vermogen van niet- landbouwers aan te trekken. Fan 1 i I i cv c rmogen Het familievermogen mocht in het verleden veelal als risicodragend beschouwd worden, ook al behield de verschaffer een gcldvor- 165° dering op het bedrijf. Door de onderlinge verhoudingen bleef het in feite permanent ter beschikking, zolang het bedrijf werd voortgezet. In feite droeg het ook een deel van de bedrijfsrisico's, want slechts bij goe de gang van zaken in het bedrijf werd het geleidelijk terugbetaald. In de regel ont staan dergelijke familieleningen bij verer ving. In het totale per einde 1957 in land en tuinbouw gestoken vermogen, berekend door de Commissie Landbouwkrediet, ne men de leningen van familieleden met 940 miljoen een belangrijke plaats in. Het belang blijkt vooral, wanneer wij zien, dat in deze berekeningen het totaal van de le ningen van andere personen en instellingen, inclusief de boerenleenbanken, 1.640 mil joen bedraagt. De veronderstelling is gewettigd, dat de ontwikkelingen ten plattelande en in de boerengezinnen de bereidheid om familie- gelden in het landbouwbedrijf van een fa milielid te laten, doen verminderen. Die bereidheid zal zeker nog voorkomen en blijven voorkomen, maar er is een tenden tie, waardoor deze financieringsvorm een minder belangrijke rol zal gaan spelen en daarom moet zeker bij de gestegen finan cieringsbehoefte - naar andere oplossingen v. orden gestreefd. Behalve bij vererving wordt ook bij bedrijfsbeëindiging meestal geld aan de landbouw onttrokken. De boer die zijn te kleine bedrijf beëindigt verkoopt het in de regel aan een standgenoot, die met de vrijkomende grond zijn eigen be drijf kan vergroten. Vrijwel steeds betekent dit, dat de opbrengst van de verkoop naai de stad verhuist.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1963 | | pagina 4