kwam in Brussel tot veler verrassing de prijs
vaststelling voor granen van de oogst-1963
tot stand. Voor Duitsland betekent dit
slechts een zeer beperkte wijziging in het
peil van zijn graanprijzen. Alleen de gerst-
prijs daalt er met 0,55 per 100 kg en dat
verzwakt het verrassende wel een beetje.
Niettemin is het een positief resultaat en
dat kon de E.E.G. heel goed gebruiken.
Het officiële Duitse standpunt is bekend.
Met een graanprijsverlaging wil men slechts
akkoord gaan als het daardoor teweegge
brachte verlies voor de Westduitse land
bouw uit het Europese landbouwfonds
wordt gedekt. De visie van de Europese
Commissie luidt anders: de uiteindelijk te
verwezenlijken gemeenschappelijke graan
prijs moet liggen tussen de huidige hoogste
en laagste prijzen. Niemand minder dan
dr. Mansholt heeft ernstig gewaarschuwd
tegen te hoge prijzen vanwege het gevaar
van overproduktie. Bovendien zou het al
lerminst aantrekkelijk zijn voor de vcrede-
lingsproducenten en kan het de internati
onale handel belemmeren.
Het ware dan ook ten behoeve van de
Duitse landbouw verstandiger om het mo
gelijke nadeel van een graanprijsverlaging
op te vangen door extra stimulering van
de structuurverbetering. Deze verhoogt
immers de arbeidsproduktiviteit en werkt
kostenverlagend. Daarmee zou men tevens
tegemoet komen aan degenen die op 20
augustus in de Duitse Bondsdag verklaar
den dat eerst de kostenfactoren in de E.E.G.
onderling moeten worden aangepast. Bo
vendien adviseren de hoogleraren dan nog
een zekere inkomensondersteuning, die di
rect en tijdelijk van aard is.
Plannen
Door het lezen van het „Groene Rapport"
en het „Groene Plan" kunnen wij nagaan
hoe de Duitsers er nu voorstaan en wat zij
van plan zijn te doen. Het Groene Rapport
is een algemene beschrijving van de land-
bouw-economische situatie en het Groene
Plan, dat daarop gebaseerd is, stippelt de
wenselijke ontwikkeling uit. Zo vermeldt
het Groene Rapport dat het aantal kleine
bedrijven jaarlijks met ongeveer 2% af
neemt en dat 65%) van de totale oppervlak
te cultuurgrond in gebruik is bij bedrij
ven die groter zijn dan ro ha. Met behulp
van structurele maatregelen wenst men de
ze ontwikkeling te stimuleren. Daarbij zal
in het kader van de ruilverkaveling voor
rang worden verleend aan gebieden waai
de boeren met hun hoofdberoep, dus zon
der bijverdiensten, een redelijk inkomen
verwerven.
Het in dit verband van belang zijnde ver-
trekoverschot van arbeidskrachten is zeer
hoog. Ook in Duitsland kampt men met een
achterstand van het landarbeidersloon. En
vele boerenzoons en -dochters verlaten het
bedrijf vanwege de inkomensongelijkheid.
In feite streeft men naar een bcdrijfsgroot-
te waar minstens twee volwaardige ar
beidskrachten een redelijk inkomen uit
kunnen verwerven. Ook het beeld dat de
prijs- en kostenontwikkeling toont, doet
sterk aan ons land denken: snelle stijging
van de lonen, iets minder grote prijsverho
ging van de bedrijfsmiddelen en slechts een
kleine stijging van het gemiddelde prijs
niveau van de landbouwprodukten. Deson
danks zoeken vooral de bedrijven van
1640