Ons land wordt een industrieland Wij hebben in Nederland sinds de tweede wereldoorlog een aanzienlijke stijging van de welvaart bereikt. Sinds 1948 steeg het reële nationale inkomen per hoofd van de bevolking met bijna 6o°/o. In deze stijging is dus al rekening gehouden met de prijs stijgingen. Deze welvaartstoeneming geldt gemiddeld voor elke Nederlander. In de praktijk blijkt echter dat er veel gebieden in ons land zijn waar de welvaartsstijging veel geringer is geweest. Ilier liggen ver schillende oorzaken aan ten grondslag. Het zijn gewoonlijk gebieden met weinig in dustrie en veel landbouw. Deze landbouw wordt dan bedreven op kleine bedrijven en de grondsoort is gewoonlijk niet erg best. Kr heerst nogal wat verborgen werkloos heid, dus de arbeidsbezetting per hectare is hoog. Ook aan de verkeerswegen en aan cultuurtechnische werken is in deze stre ken weinig gedaan. Zulke gebieden zijn er in Nederland nog wel, maar hun aantal en grootte nemen snel af. Dit is het gevolg van het vrij snel na de oorlog tot stand gekomen regionale industrialisatiebeleid. De overheid ging zich met de ontwikkeling van dergelijke gebieden bezighouden. Er werden ontwik kelingsplannen opgesteld voor bepaalde streken, rond de zogenaamde industriali satiekernen, de aanleg van industrieter reinen werd gesubsidieerd en in 1953 werd een premieregeling ingevoerd waar nieuwe industriële vestigingen onder bepaalde voorwaarden van konden profiteren. Deze gang van zaken was voor de land bouw van groot belang. In vele gebieden ontstond er immers een werkgelegenheids vraagstuk. ïMede ten gevolge van de me chanisatie en de rationalisatie in de land bouw vloeiden vele arbeidskrachten af en hierdoor ontstond er een arbeidsoverschot. Door nu de industrialisatie op gang te brengen konden deze arbeiders weer werk vinden. Daarmee was de landbouw echter nog maar ten dele geholpen. Vooral sinds 1959 werd het regionale in dustrialisatiebeleid enigszins gewijzigd en kreeg het de inhoud, die het ook nu nog heeft. Toen werden ook de huidige zoge naamde probleemgebieden aangewezen. Door een goede samenwerking tussen re gering, provincies en gemeenten en met een financiële overheidssteun van 75 mil joen voor de periode 1959-1963 kon reeds veel worden bereikt. De Minister van Landbouw verleende zijn medewerking onder meer door voorrang te geven aan

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1963 | | pagina 8