samenhangen met promoties en andere fac
toren waardoor het inkomen pleegt te stij
gen met de leeftijd. De tabellen tonen echter
aan dat het jaarlijkse spaarbedrag weinig
hoger meer werd nadat het hoofd van het
gezin de leeftijd van 55 jaar had bereikt.
Er zijn ook hier weer verschillen naar in
komensklassen. Zo daalde het jaarlijkse
spaarbedrag in de klasse beneden de 6.000
al nadat het hoofd van het gezin 45 was ge
worden. In de andere klassen bleef het over
het geheel genomen weliswaar stijgen,
maar niet regelmatig. Daaruit kunnen dus
voorshands geen conclusies getrokken
worden.
V ermogensverschillen
Naast gegevens over de besparingen ge
durende het jaar 1960 heeft het onderzoek
ook interessante informatie opgeleverd
aangaande het vermogen van de gezinnen
van werknemers aan het einde van dat jaar.
Op dat tijdstip beliep het vermogen ge
middeld ongeveer 10.000 per huishouden.
Evenals de beparingen verscheidene vor
men aannamen, zo bleek ook het vermogen
op een verscheidenheid van manieren te
zijn belegd. Hij de bepaling van de groot
te van het vermogen en ook hij de verde
ling over verschillende soorten van beleg
gingen zijn verkregen pensioenrechten niet
meegeteld, hoewel aan de andere kant de
besparingen door middel van de betaling
van pensioenpremies wel zijn meegerekend
bij de bepaling van het spaarbedrag in 1960.
Afgezien van deze pensioenrechten, zijn
bij de verdeling van het vermogen dezelfde
categorieën aangehouden als bij de verde-
1558
ling van de besparingen. De verdeling zelf
toont echter nogal wat punten van verschil
met de samenstelling van het spaarbedrag.
Allereerst bleek een aanmerkelijk kleiner
deel van het vermogen uit rechten op ver
zekeringsuitkeringen te bestaan dan zou
overeenkomen met het hoge aandeel van
verzekeringspremies in het spaarbedrag.
Deze rechten beliepen namelijk slechts 20%
van het belegde vermogen. Daartegenover
waren de beleggingen in effecten relatief
zeer belangrijk, evenals de beleggingen in
onroerend goed. Gemiddeld hadden de Ne
derlandse werknemersgezinnen op de ge
noemde datum 31% van hun vermogen
belegd in effecten. De netto-belegging in
onroerend goed beliep 29fl/<>, als wij de op
genomen hypotheken als een minuspost re
kenen. Effecten en onroerend goed zouden
dus voor de onderzochte bevolkingsgroep
van ongeveer gelijk belang zijn in de sa
menstelling van het vermogen. Daarnaast
was 12 '/'"/o belegd in de vorm van tegoe
den op spaarrekeningen.
Dat het vermogen groter was in de ge
zinnen die een hoger inkomen hadden zal
niemand verwonderen. Beneden een in
komensgrens van 10.000 bleken de ver
schillen echter vrij gering te zijn: een ge
middeld vermogen van ongeveer 5.000.
In de inkomensklasse van 10.000 tot
f 20.000 lag het gemiddelde vermogen al
dicht bij de bovenste inkomensgrens en de
gezinnen met inkomens van 20.000 en
meer bleken een gemiddeld vermogen te
hebben van twee tonDaarbij nam het per
centage dat in effecten belegd was sterk
toe naarmate het vermogen groter werd.
Hij de kleine vermogens was het tussen de