een lichte afzwakking van het investerings niveau. Dit blijkt onder meer ook uit de enigermate verminderde kredietopneming hij de boerenleenbanken in het begin van dit jaar, speciaal in de sector van de land en tuinbouw. Kan men hierin, aldus zou ik willen vragen, de invloed onderkennen van de ongunstige bedrijfsresultaten in bepaalde sectoren van het agrarische bedrijfsleven? Ongetwijfeld bestaat er zeker in land- en tuinbouw een vrij sterke correlatie tussen de bedrijfs resultaten en de investeringsgeneigdheid. Ken schriel garantiebeleid, waarover ook de President van deze Algemene Vergade ring sprak, is geenszins bevorderlijk voor een activering van de investeringsbereid heid in land- en tuinbouw. Ongetwijfeld hebben ook de weersomstandigheden een remmende invloed uitgeoefend op het uit voeren van investeringswerkzaamheden. Voor de tuinbouw komt nog daarbij de bouwstop, die, voor ons onbegrijpelijk, ook wordt gehanteerd ten aanzien van de kassen bouw, alhoewel voor deze kassenbouw geen beroep wordt gedaan noch op het mate riaal, noch op de arbeiders, die voor de wo ningbouw bestemd zijn. Een herziening van dit beleid, dat belemmerend werkt op de aanpassing van de landbouw aan verande rende marktomstandigheden, is dringend gewenst. Overigens, dus afgezien van de investe ringen, blijft de krediet- en voorschotver lening bij de boerenleenbanken zich op een hoog niveau bewegen. De nieuw ver strekte voorschotten beliepen in 1962 on geveer 280 miljoen te vergelijken met 240 miljoen in 1961. Er werd ƒ121 mil joen op uitstaande voorschotten afgelost, zodat de netto toeneming der uitstaande voorschotten 168 miljoen beliep. De debetsaldi op kredieten in lopende re kening stegen in 1962 met 15 miljoen tot ƒ161 miljoen. De netto toeneming van de uitstaande kre dieten en voorschotten samen beliep der halve 183 miljoen, te vergelijken met een netto toeneming van 155 miljoen in 1961. Wij kunnen ons nauwelijks voorstellen hoeveel moeiten en zorgen beheerders en kassiers zich hebben gegeven om al deze financieringen in verantwoorde banen te leiden. Vooral de taxaties van de onder panden vragen daarbij onze voortdurende aandacht. Wij hebben daarover veel ge discussieerd in het afgelopen jaar. Ook zijn nieuwe richtlijnen voor de taxaties uitgegeven, toen de prijsbeheersing voor landbouwgronden werd opgeheven. Ons advies luidde - het is ook in het jaarver slag vermeld - gronden en gebouwen te waarderen op beleggingswaarde, dat wil zeggen met inachtneming van de pacht waarde van de landbouwgronden. Daar bij speelde een rol de overweging, dat de waarde van de landbouwgronden uiteinde lijk wordt bepaald door de opbrengstmoge lijkheden van de verschillende bedrijven. In de prijspolitiek, die van overheidswege wordt gevoerd, wordt, zoals bekend, even eens met de pachtwaarde van de landbouw gronden rekening gehouden. Naarmate in het bedrijfstype de van overheidswege ge voerde prijspolitiek een grotere rol speelt, zal daarmede bij de taxaties rekening moe ten worden gehouden. Dit betekent, dat in de tuinbouw bijv. eer- 1513

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1963 | | pagina 23