f
nomische ontwikkeling van zo'n land nood
zakelijk. Meer industrialisatie, betere ver
bindingen van de steden met het platteland,
meer binnen- en buitenlandse handel zullen
wel tot welvaartsverhoging leiden. De men
sen zullen daardoor meer koopkracht ver
krijgen en dus ook meer agrarische pro-
dukten kunnen kopen. Hierdoor worden de
inkomens van de boeren weer verhoogd,
zodat zij na verloop van tijd in staat zullen
zijn om met meer efficiënte methoden en
hulpmiddelen te produceren. De welvaart
stijgt en de vraag naar buitenlandse luxe
goederen neemt dan eveneens toe. Er ont
staat een levendige handel en een economi
sche expansie is ingezet.
In de streken van de wereld, waar de be
hoefte aan meer en beter voedsel het grootst
is, werk t men vaak nog onder primitieve
omstandigheden. Toch moeten sommige
van deze landen agrarische produkten ex
porteren om daarmee andere noodzakelijke
goederen uit het buitenland te kunnen in
voeren. Zij komen dan met deze produkten
op de wereldmarkt maar daar krijgen zij te
maken met grote prijsschommelingen. Bo
vendien bestaat er vaak al een relatieve
overvloed van deze produkten. De produk-
tie van cacao en koffie is bijvoorbeeld al zo
groot dat er een algemene wereldoverpro-
duktie dreigt. De agrarische export van de
ontwikkelingslanden is dus vaak maar van
beperkte waarde. Toch hebben 400 miljoen
mensen te weinig voedsel en ongeveer r
miljard mensen hebben een onverantwoor
de samenstelling van het menu. Bovendien
groeit de bevolking juist in de ontwikke
lingslanden zeer snel. Houden we verder
nog rekening met de zeer geringe scholing,
dan zijn hiermee de voornaamste proble
men wel aangeroerd.
Maar hoe kunnen of moeten wij de wel
varende landen helpen? In de eerste plaats
is financiële hulp van belang. Het gebrek
aan kapitaal belemmert een verdergaande
industrialisatie. Er zijn middelen nodig om
hier stimulerend op te kunnen treden. Zo
als we reeds vermeldden, ligt in de op voe
ring van de industriële ontwikkeling de ba
sis voor een ontwikkelingsproces, waarin
tevens de landbouw wordt meegenomen.
Aldus wordt de algemene economie verder
tot ontplooiing gebracht. Hier ligt dan ook
het aangrijpingspunt voor de hulpverlening
door de rijkere landen. Deze hulp moet
bestaan uit stimulering van de industriële
en landbouwkundige ontwikkeling en uit
voedselhulp zolang de honger nog niet is
overwonnen. Daarbij bestaat er niet alleen
behoefte aan kapitaal, maar ook aan voor
lichting door deskundigen uit de welvaren
de landen.
Er wordt al veel gedaan. Zo is de voedsel-
en landbouworganisatie van de Verenigde
Naties in 1960 gestart met de Wereld-anti-
honger-actie. Dit voorbeeld kan met vele
andere worden aangevuld. Ook Nederland
is in verschillende vormen actief. De rege
ring trekt jaarlijks miljoenen uit voor dit
doel en ook particuliere instanties verlenen
hulp. Zo is de Stichting Internationaal
Agrarisch Centrum in Wageningen al 10
jaar werkzaam op het terrein van de hulp
verlening en de opleiding van buitenlan
ders. Ongeveer200 Nederlandse landbouw
deskundigen werken in het kader van inter-
1485