Koerstabel
11-1-1963
8-2-1963
Nederland 1947
911
7,„(4,070/o)
92 7
(4,05%)
Nederland 1954
9o7
s (4,20%)
91
(4,10%)
Nederland 1953
95
7,0(4,19%)
957-
(4,200/o)
4% Nederland 1961
987
18 (4,2O0/0)
97' -
- (4,2570)
31/z% Nederland 1956
95V
10 (4,ii°/o)
94
(4,17%)
4y2% Nederland 1960 I
102 7
4 (4.23°/o)
1017,
0 (4,3 3°/o)
4%% Nederland 1959
100
(4,2 5%)
99"
,„(4,2970)
3% Ned. Grootboek 1946
9ï7
8 (4'13°/°)
9'"
/,,;(4,I 3°/o)
3% Investeringscert.
987
2 (3»57°/o)
987,
8 (3,557o)
3% Nederland 1962-64
997
s (3»5Q°/o)
99' 1
(3,367»)
februari waren de geldmarkt-partijen niet
pessimistisch. Zij bleven echter waakzaam
in verband met de vroegere ervaringen en
met het oog op de nieuwe Staatslening.
Gelduitzettingen voor een langere periode
vielen derhalve niet in de smaak. Daaren
tegen werd callgeld zeer ruim aangeboden
op i%. Zodoende bestond de zekerheid,
dat onmiddellijk hij de aanvang van de
nieuwe periode met goede moed aan de
nieuwe kasreserve-verplichtingen kon wor
den begonnen. Zodoende zal de storting
op 7 maart op de nieuwe staatslening wei
nig hoofdbrekens kosten.
Als tegemoetkoming gaf de Agent in begin
februari nog te kennen, dat de betaling van
deze emissie ook kon geschieden door in
levering van schatkistpapier dat zou ver
vallen in de maanden april tot en met au
gustus 1963. Het disconto onder aftrek
waarvan dit papier in betaling genomen
wordt zou nader worden medegedeeld.
Van dit percentage zal het afhangen in hoe
verre hiervan gebruik zal worden gemaakt.
Van dat papier is in ieder geval ruimschoots,
namelijk voor 550 miljoen, in de markt.
De officiële callrente volgde de markt
nauwgezet. In de laatste week van januari
werd het tarief snel verlaagd van 2 via \]/2
naar 1%.
De onderhandse lening
In de loop van de jaren vijftig heeft de
onderhandse lening gaandeweg een grote
plaats veroverd op de Nederlandse kapi
taalmarkt. Wat een onderhandse lening is,
wordt in korte woorden uiteengezet door
dr. Bervoets in het derde kwartaaloverzicht
in 1962 van de Amsterdamsche Bank:
'447