vlak nadat hij de Engelsen de toegang ont zegde, Denemarken heeft uitgenodigd om desondanks tot de E.E.G. toe te treden. Met name de Franse veetelers zullen dit gebaar wel allerminst op prijs gesteld hebben. Deze uitnodiging had dan ook niets te maken met het belang van de Franse landbouw of met welk ander economisch belang ook, maar alleen met het idee, dat continentaal West- Europa zich moet aaneensluiten om op zich zelf sterk te staan tegen alle invloeden van overzee. Het Franse besluit heeft ongenoegen en verwarring veroorzaakt bij de vijf andere deelgenoten van de E.E.G. De verwarring uitte zich onder meer in een reeks van in tensieve besprekingen, waarin behalve de vijf landen ook Engeland en zijdelings de Verenigde Staten betrokken zijn, alsmede in de opschorting van enige reeds tevoren vastgelegde besprekingen in het kader van de E.E.G. als geheel. Met het oog op dit laatste spreekt men wel van de „stillegging" van de E.E.G. Men zegt ook dat de sfeer in de E.E.G. bedorven is door het optreden van Frankrijk en hier en daar verneemt men zelfs de suggestie, dat wij de E.E.G. nu maar moeten opgeven om een nieuwe vorm van samenwerking te zoeken, waarin Enge land en de Verenigde Staten zullen zijn op genomen. Laatstbedoelde gedragslijn zou toch niet van wijs beleid getuigen. Ondanks onze grote teleurstelling en ondanks de gevaren die onmiskenbaar dreigen als Frankrijk zijn plannen zou kunnen doorzetten, moeten de andere vijf deelgenoten in de allereerste plaats hun koelbloedigheid bewaren. Het zou verkeerd zijn te zinnen op vergeldings- 1388 maatregelen tegenover Frankrijk. De E.E.G. bestaat, zij heeft haar eerste moeilijkheden overwonnen en zij biedt uitzicht op een voortgaande hloei in verscheidene opzich ten. Op deze weg moeten wij voortgaan. Ook de Europese integratie in wijder ver hand alsook de Atlantische samenwerking zijn en blijven realiteiten, die onder meer haar uitdrukking gevonden hebben in de Westeuropese Unie en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikke ling. Al hetgeen ook in dit ruimere verband in het verleden is bereikt, is bepaald niet met één slag van de tafel geveegd. Dat zijn de feiten waar onze landen van uit moeten gaan bij het uitstippelen van hun politiek; het zijn ook de feiten, die, als de tekenen niet bedriegen, ten grondslag liggen aan de besprekingen waarop wij hierboven gewe zen hebben. Het zal in de toekomst ongetwijfeld aan zienlijk moeilijker zijn om in de E.E.G. vooruitgang te boeken, dan het in het ver leden geweest is. Ook inzake de totstandko ming van de gemeenschappelijke landbouw politiek weten wij thans nog minder dan te voren waar wij aan toe zijn. Zoals onze landbouwmedewerker in de rubriek „Eand- bouw-Economisch Nieuws" het uitdrukt, zullen Frankrijks partners in de E.E.G. er op moeten toezien dat Frankrijk niet alle voordelen voor zichzelf in de wacht zal sle pen. De gemeenschappelijke markt zal in waarheid gemeenschappelijk moeten zijn.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1963 | | pagina 6