van de landarbeidersionen in Denemarken er gunstiger uitziet dan in Nederland. Het hoeft niet te betekenen, dat de loon kosten per arbeider voor de landbouwer in Denemarken nu ook veel zwaarder wegen dan bij ons, want we weten niet hoe de verhoudingen vóór 1958 lagen. Voor het reële inkomen van de landarbei ders zegt de loonstijging ook niet alles. Eventuele prijsverhogingen moeten hierbij worden betrokken, want dan kan men pas nagaan in hoeverre er van een stijging van hun levensstandaard sprake is. Dit laatste is pas een maatstaf bij de beoordeling van de vraag in hoeverre de lonen omhoog zullen moeten. Gedurende de jaren 1958 - 1962 stegen in Denemarken de kleinhandelsprij zen met ongeveer 11%. In Nederland was dat ongeveer 7 !/>°/o. Hieruit resulteert een reële welvaartsvermeerdering voor de loon- trekkenden in de landbouw van 25% voor Denemarken en 1 7% voor Nederland. Dit is dus nog een verschil van 8%, dat vooral veroorzaakt wordt door de veel grotere procentuele stijging van de lonen in Dene marken. Samenvattend kunnen wij dus constateren, dat beide landen met soortgelijke moeilijk heden zitten, zonder dat nauwkeurig te zeg gen valt in welk land de toestand voor de boeren het gunstigst is. Beide landen heb ben een hoog-ontwikkelde landbouw en dit is hun grootste wapen in de strijd om gro tere welvaart. Uit de organisatie Over de verstreken periode is het nieuws uit de organisatie bijzonder schaars. Moge lijk speelt ook hier de hardnekkige winter een rol. De renteloze voorschotten Tijdens de eerste openbare vergadering van het Landbouwschap in het nieuwe jaar deel de de voorzitter, de heer A. W. Biewenga, 1406

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1963 | | pagina 24