verdiepen, doch laten wij onze kracht
zoeken door de oogen op het heden en
de toekomst te richten. Op onze Cen
trale Bank en haar 568 aangesloten loca
le banken rust thans, méér dan ooit, een
groote maatschappelijke plicht. Ons
richtend naar de levensbelangen van ons
Nederlandsche volk, hebben wij de taak
om in eerlijke samenwerking met de tij
delijke bezettingsautoriteiten het sociale
en economische leven ten plattelande op
gang te houden".
Daarna volgt een opsomming van getrof
fen maatregelen om de goede gang van
zaken zo veel mogelijk veilig te stellen en
dan volgt tot besluit:
„Plaatselijke beheerders en kassiers,
(ïaan wij thans met moed, vertrouwen
en met den vasten wil om onder de ge
wijzigde omstandigheden ons schoone
Raiffeisen-werk met kracht voort te zet
ten de toekomst tegemoet.
Vóór alles dienen wij daarbij op God te
vertrouwen, gedenkend de woorden der
Machabeërs: „Moge alles gebeuren zoo
als het de Wil is van God in den Hemel."
Daarnaast dienen wij te zijn vervuld van
den geest van plichtsbesef en tucht, welke
steeds de kracht onzer organisatie is ge
weest. Wij kunnen voor geheel nieuwe
omstandigheden van economischen en
landbouwkundigen aard komen te staan.
Volgt steeds de leiding Uwer Centrale
Bank, weest breed van inzicht en stipt
in plichtsbetrachting. Blijft tegelijkertijd
voortvarend en voorzichtig. Onze orga
nisatie is intact en onze financieele posi
tie gezond. De spaarders en leden kun
nen gerust zijn; met de belangen der voor
schot- en credietbehoevenden wordt als
steeds rekening gehouden. Gaan wij dus
rustig en vastberaden voort hij de ver
vulling onzer taak."
Rn dat de organisatie in de oorlogsjaren
rustig en vastberaden is voortgegaan blijkt
wel uit de „korte terugblik op de vervlo
gen (nou ja, vervlogen Red.) jaren" in
het artikel „Een nieuw begin" waarmede
het eerste na-oorlogse nummer van no
vember 1945 werd geopend. De redacteur
brengt daarin dank aan God, die op
zichtbare wijze de landbouwkredietorgani
satie heeft gezegend en beschermd „al
moesten wij tegelijkertijd uit Zijn albestie-
rende hand ook veel zorgen, veel narigheid
en veel ergernis aanvaarden".
I Ioewel de inhoud van de „Mededeelingen"
nimmer heeft behoord tot de ontspannings
lectuur, komt daarin toch een enkele keer
iets om de hoek kijken, dat als een welkome
afwisseling in het menu zal zijn ervaren.
Wij lezen in nummer 46 (april 1920), dat
„men niet met zes paarden moet rijden,
wanneer men slechts voeder heeft voor
twee"! en in nummer 59 (mei 1921) dat
ondankbaarheid als loon voor goede wer
ken nog niet zo kwaad is omdat we het
goede zonder eigenbaat moeten doen. In
nummer 65 (november 1921) staat dat
ieder voor zijn eigen deur moet vegen, dan
is de straat gauw schoon.
Reeds werd gezegd, dat in de uitvoering
van de „Mededeelingen" in de loop dei-
jaren verschillende keren veranderingen
zijn aangebracht. Sinds 1 januari 1950 wor-