zen boven de duur van een jaar uitgaan be horen niet te leiden tot de verstrekking van kredieten in lopende rekening. Het komt nog veel voor, dat lopende rekeningen met krediet onafgebroken een debetstand ver tonen, die nooit beneden een bepaald, soms vrij boog bedrag komt. Van zo'n krediet zou eigenlijk een gedeelte in de vorm van een voorschot moeten zijn verstrekt. Is dat altijd al gewenst om redenen van liquidi teit en rentabiliteit, zolang de kredietbeper- kingsregeling geldt is het nog meer nodig hierop toe te zien, omdat de boerenleen bank anders, door een loutieve financie- ringsvorm te kiezen, ook nog de last van het renteloos deposito, dat zijzelf of even tueel andere boerenleenbanken moeten aanhouden, onnodig zou vergroten. de belastingheffing op coöperaties. I)e Nationale Coöperatieve Raad heeft in mei een adres gezonden aan de leden van de Eerste en Tweede Kamer, om de aan dacht van de Kamerleden nog eens te ves tigen op de nadelen, die dreigen voor de coöperaties in ons land, als het wetsont werp op de vennootschapsbelasting onge wijzigd zou worden aangenomen. Dit wets ontwerp is thans in behandeling bij de Tweede Kamer. Tevens heeft de Nationale Coöperatieve Raad een persconferentie be- legd, waarin de Raad ook tegenover de pers uiteenzette welke gevaren van de zi jde van de fiscus er voor de coöperatie in de lucht hangen. Reeds in het nummer van maart 1961 van de Maandelijkse Mededelingen hadden wij gelegenheid, onze lezers over deze kwestie voor te lichten. Daar hebben wij duidelijk gemaakt, dat de bezwaren tegen de regeling in het wetsontwerp voornamelijk gericht zijn tegen het zgn. toetsingsrecht, dat de fiscus zou krijgen. De inspecteur van belastingen zou de bevoegdheid krijgen de prijzen, die de coöperatie met haar leden heeft verrekend voor geleverde of afgeno men goederen, te toetsen aan de prijzen, die volgens hem tot stand zouden zijn geko men als er nu eens geen coöperatie bestaan zou hebben. Vindt de inspecteur de prijs te gunstig, dan kan hij bepalen dat een an dere prijs „normaal" zou zijn geweest en de coöperatie belasten voor de extra-winst, die hij haar aldus op papier toerekent, maar die zij in werkelijkheid niet heeft gemaakt. Wat nu de juiste hoogte van deze „norma le" of „neutrale" prijs zou zijn, moet de in specteur dan, volgens de toelichting van de regering, uitmaken door na te gaan welke prijzen niet-coöperatieve bedrijven met hun leveranciers of afnemers zouden verreke nen, indien de coöperaties geen invloed op de prijs zouden hebben gehad. In wezen gaat deze werkwijze rechtstreeks in tegen een van de doeleinden van de coöperatie. Het adres van de Nationale Coöperatieve Raad stelt de kwestie als volgt: „De ge- dachtengang, om de prijs van het niet-coö peratieve bedrijfsleven als „de neutrale prijs" aan te merken, is voor de coöperaties onaanvaardbaar, alleen al omdat de coöpe raties juist opgericht zijn en thans ook nog werkzaam zijn om deze prijs te beïnvloe den. Het gaat niet aan de coöperaties fis caal een winst toe te dichten die zij niet ma ken, noch willen maken, maar die zij moge lijk zouden hebben kunnen maken indien 1087

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1962 | | pagina 5