Aantekeningen bij de statistische gegevens Zoals uit de hieronder afgedrukte balansen blijkt, zijn de toevertrouwde middelen in de maand april gedaald. Zowel het spaartegoed als de rekeningcourant.-saldi waren lager dan in de vorige maand. Het koude voorjaar zal hieraan wel niet vreemd zijn. In de landbouw hebben de agrariërs als gevolg hiervan een gedeelte van de oogstvoorbereidingen moeten uitstellen. Bovendien werd de stalperiode voor het vee verlengd. Toen dit eenmaal naar buiten kon, bleek het grasland van zulk een kwaliteit te zijn, dat er veevoeder moest worden bijgekocht. In de tuinbouw waren de kosten hoger dan in andere jaren, omdat de kassen gedurende langere tijd moesten worden verwarmd. Hiertegenover staat echter, dat de opbrengsten van enkele produkten vooral de kool soorten hoger waren dan in de vorige jaren. Ook in de steden werd er minder gespaard dan in april 1960. Deze achteruitgang kan men voor een gedeelte rechtstreeks toeschrijven aan het koude voorjaar. Hiernaast heeft de stijging van de kosten van levensonder houd (hoge groente- en aardappelprijzen) invloed uitgeoefend op de hoogte van de besparingen, terwijl ook de late paasdagen hun stempel hierop hebben gedrukt. Mede onder invloed van de hierboven vermelde factoren zijn de kredieten in rekening-courant gestegen. De kredietverlening in de vorm van voorschotten bewoog zich in de onderhavige periode eveneens op een hoog niveau. Gedurende deze maand kon een netto toeneming worden geregistreerd van 15 miljoen, te vergelijken met 11 miljoen in april 1961. Betreffende de ontwikkeling van de besparingen in de maand mei merken we op, dat deze een gunstiger beeld vertonen dan in de overeenkomstige periode van 1961. In deze maand werd er 91 miljoen ingelegd en 74 miljoen terugbetaald, zodat er een spaaroverschot resul teerde van 17 miljoen in vergelijking met 21 miljoen in 1961. Bij de beoordeling van deze cijfers dient men echter rekening te houden met het feit, dat in de stortingen van het vorig jaar een bedrag van 5 miljoen is begrepen, zijnde het spaartegoed van een boerenleenbank, welke zich in de loop van mei 1961 bij onze Centrale Bank heeft aangesloten. Het spaaroverschot bij de Utrechtse boerenleenbanken beliep volgens de voorlopige gegevens 18 miljoen, terwijl bij de R.P.S. 33 miljoen meer werd ingelegd dan terugbetaald. I I 1 6

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1962 | | pagina 34