Wordt de prijsbeheersing
op landbouwgronden
opgeheven
Een van de onderwerpen, welke momen
teel in het brandpunt van de belangstelling
staan, is de vraag of de Wet op de ver
vreemding van landbouwgronden, die 31
december 1962 afloopt, wel of niet moet
worden verlengd. Deze wet beoogt het
handhaven en bevorderen van een rationeel
grondgebruik te w aarborgen en de koop
prijzen van landbouwgronden te stabilise
ren op een in verhouding tot de pachtprij
zen redelijk te achten peil. De ministers van
Landbouw en Justitie zijn nu tot de con
clusie gekomen, dat deze wet per 1 januari
1963 definitief tot het verleden dient te be
horen.
Alvorens de beide bewindslieden dit besluit
namen, hebben zij het Landbouwschap en
de Sociaal-Economische Raad om advies
gevraagd. Beide lichamen spraken zich toen
uit voor een tijdelijke verlenging van de
geldigheidsduur van de wet, zij het met een
zeer geringe meerderheid van stemmen. Dit
geschiedde medio 1961. Nadien hoorde
men er geruime tijd niet veel meer over.
Tijdens de behandeling van de landbouw
begroting 1962 kondigde minister Marij-
nen echter aan, dat de regering niet voor
nemens was een verdere verlenging van de
per 1 januari 1963 aflopende wet voor te
stellen. Om te voorkomen dat de positie
van de pachters daardoor in de knel zou ko
men, heeft de regering eind februari bij de
Tweede Kamer een wetsontwerp tot wijzi
ging van de Pachtwet ingediend. De minis
ters delen in hun toelichting op dit ontwerp
onder meer mee, dat het gewenst is, tege
lijk met het aflopen van de prijsbeheersing
op landbouwgronden, het voorkeursrecht
en het continuatierecht van de pachter te
verstevigen.
Wij kunnen vaststellen, dat de ministers
vasthouden aan hun eerder ingenomen
standpunt, ondanks de anders luidende ad
viezen van het Landbouwschap en de
S.E.R. De vraag rijst nu op welke motieven
de ministers hun besluit hebben gebaseerd.
Immers, op het eerste gezicht is men ge
neigd om een gevaarlijke verhoging van de
grondprijzen te verwachten. Volgens de
ministers zijn er aanwijzingen, dat dit niet
zal gebeuren. Allereerst is er, zo zeggen zij,
reeds enige tijd sprake van een afnemende
generatiedruk in de landbouw als gevolg
van de sterke afvloeiing van agrarische jon
geren naar niet-agrarische beroepen. Deze
afvloeiing zal zich, naar algemeen wordt
verwacht, ook in de naaste toekomst voort
zetten. Verder is voor vele bedrijven de
vergroting van hun grondareaal weliswaar
een zeer rendabele vorm van investeren,
maar deze drang tot bedrijfsvergroting zou
volgens de ministers niet leiden tot een al-
1093