Aantekeningen bij de statistische gegevens Nu het eerste kwartaal van 1962 is verstreken, is het interessant om de ontwikkeling van de bij onze organi satie aangesloten boerenleenbanken gedurende dit tijdvak na te gaan. Deze ontwikkeling draagt in meer dan een opzicht een opmerkelijk karakter. Op de eerste plaats gaat de aandacht uit naar de aanwas van de toevertrouwde middelen. Deze namen in de betreffende periode toe met 42 miljoen, terwijl de uitzettingen een stijging vertoonden van ƒ55 miljoen. In 1961 waren deze cijfers resp. 57 en 39 miljoen en in 1960 26 en 42 miljoen. De spaargelden namen in deze periode toe met 59 miljoen, hetgeen 1 miljoen meer is dan in de overeen komstige maanden van het vorig jaar en 19 miljoen meer dan in 1960. De creditsaldi daalden in het afgelopen kwartaal met 18 miljoen tegen een daling van 1 miljoen in 1961 en van 14 miljoen in 1960. De debetsaldi groeiden in dezelfde periode met 17 miljoen, te vergelijken met 4 miljoen in 1961 en 7 miljoen in 1960. De sterke toeneming van de debetsaldi en de afneming van de creditsaldi in 1962 wijzen beide in dezelfde richting. De landbouw heelt in de onderhavige periode een meer dan uit seizoensoogpunt normaal beroep moeten doen zowel op eigen middelen (creditsaldi) als op die der boerenleenbanken (debetsaldi). Een en ander kan worden toegeschreven aan het langdurig koude voorjaar. In dit licht bezien, mag het spaaroverschot van 59 miljoen zeer gunstig worden genoemd. Uit dit cijfer blijkt, dat de niet agrarische spaargelden in onze organisatie een steeds belangrijker rol gaan spelen. Ten aanzien van de spaargelden in de maand april is het opmerkelijk, dat voor het eerst sinds 4 jaar de terug betalingen, de stortingen, zij het in geringe mate overtreffen. In deze maand werd 67,8 miljoen inge legd en ƒ68,3 miljoen terugbetaald, zodat er een spaartekort resulteerde van ƒ0,5 miljoen tegen een overschot van 7 miljoen in 1961 en vrijwel gelijk spelen in 1960. De vraag naar middelen van de landbouw bleek in de ze maand tengevolge van eerder genoemde factoren niet meer gecompenseerd te kunnen worden door de spaaroverschotten van de niet-agrariërs. Volgens de voorlopige gegevens blijkt, dat bij de boerenleenbanken aangesloten bij de Coöperatieve Centrale Raiffeisenbank te Utrecht eveneens een ontsparing werd genoteerd van 10,6 miljoen, terwijl bij de R.P.S., waar de agrarische besparingen vrijwel geen invloed hebben, 4,3 miljoen meer werd gestort dan terugbetaald. 1080

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1962 | | pagina 46