van Toezicht. Door dit laatste zal het ac
cent meer vallen op het repressieve toe
zicht, waardoor deze Raden in mindere ma
te worden betrokken in de beoordeling van
de kredietaanvragen dan tot dusver. De
huidige situatie veroorzaakt hij sommigen
een zekere terughoudendheid in het aanvra
gen van kredieten en voorschotten.
De landbouwkredietorganisatie van Neder
land zal in de komende jaren voor een be
langrijke taak staan: de Commissie-Land
bouwkrediet raamde, dat voor de periode
1958 t m 1967 gemiddeld per jaar een bru
to-! inancieringsbehoefte, alleen reeds van
de kant van individuele land- en tuinbou
wers, van gemiddeld 590 miljoen per jaar
zou optreden. Dit bedrag is reeds in de ja
ren 1958 t in 1960 ongeveer bereikt, het
geen doet verwachten, (.lat de gemiddelde
behoefte voor de gehele periode wel wat
hoger zal uitvallen dan de commissie had
geraamd.
De totale krediet- en voorschotverlening
door de locale boerenleenbanken en de bei
de centrale banken aan de particuliere sec
tor (dus zowel in als buiten de landbouw),
benevens de toeneming van de spaargelden,
waaruit deze krediet- en voorschotverle
ning moet worden gefinancierd, waren als
volgt:
toeneming toeneming
spaar- kredieten en
gelden voorschotten
(in miljoenen guldens incl. rente)
'957 2 24 '34
1958 516 154
1959 538 393
1960 481 394
1961 (Raming) 615 516
De toeneming van de spaargelden bleek
tweemaal zo hoog te zijn als de Commissie-
Landbouwkrediet raamde. Ook onder de
toegenomen concurrentie op dit gebied
blijken de boerenleenbanken-railfeisenban-
ken dus in staat voldoende spaargelden aan
te trekken. Het belangrijkste probleem lijkt
dus het vinden van de juiste vormen om de
doorstroming van deze gelden naar de kre-
dietbehoevende bedrijven, zowel de indi
viduele als de coöperatieve, te bevorderen.
Dat hierover niet alleen gedacht, maar dat
hieraan ook gewerkt wordt, moge uit het
bovenstaande zijn gebleken.
95 6