Landbou w-economisch
nieuws
Gemeenschapp el ij k land b o uw b el ei d
in de E.E.G.
Het Verdrag van Rome bepaalt in artikel
40 dat gedurende de overgangsperiode een
gemeenschappelijk landbouwbeleid moet
worden ontwikkeld, dat uiterlijk op het
einde van de overgangsperiode metterdaad
tot stand gebracht moet zijn. Hier is dus
niet concreet aangegeven, wanneer, voor
welke produkten, in welk tempo enz. met
de invoering van een gemeenschappelijk
beleid moet worden aangevangen. En even
min is in het verdrag concreet bepaald hoe
het gemeenschappelijke beleid voor de di
verse land- en tuinbouwprodukten eruit
zou moeten zien. Het verdrag beperkt zich
in dit opzicht tot een aantal doelstellingen,
beginselen en procedure-regelen. Veel, zo
niet alles was derhalve overgelaten aan de
verschillende organen van de E.E.CE, met
name aan de Europese Commissie en de
Ministerraad.
De Europese Commissie, speciaal haar vi-
ce-president dr. Mansholt, en E.E.G.-amb
tenaren zijn reeds in de loop van 1958 aan
het werk gegaan. Zij kwamen eerst tot een
aantal voorlopige voorstellen (1959) en
een jaar later tot zgn. definitieve voorstel
len met betrekking tot het gemeenschappe
lijke landbouwbeleid. Deze voorstellen wa
ren echter nog niet gegoten in de vorm van
ontwerp-beslissingen, welke aan de Minis
terraad konden worden voorgelegd. Maar
in de loop van 1961 is de Europese Com
missie weer een stap verder gekomen en
heelt zij, met name voor een aantal belang
rijke agrarische produkten, echte ontwerp
verordeningen en -besluiten bij de Minis
terraad ingediend.
Vanwege de verkiezingen en het vrij late
totstandkomen van een nieuwe regering in
Duitsland duurde het tot eind november
1961, voordat de besprekingen in de Minis
terraad over deze voorstellen konden be
ginnen. En toen was er grote haast. Want
vóór het einde van 1961 moest beslist wor
den of de eerste etappe van de overgangs
periode zou worden afgesloten of nog met
een jaar zou worden verlengd. Enkele
E.E.G.-landen, met name Frankrijk en ook
Nederland, stelden toen dat zij niet ak
koord zouden kunnen gaan met de over
gang van de eerste naar de tweede etappe
als niet tevoren een aantal concrete beslis
singen op bet terrein van de geme enschap-
pelijke landbouwpolitiek door de Minister
raad zou zijn getroffen.
Om redenen van verschillende aard wens
ten alle zes E.E.G.-landen zowel de re
geringen als in overgrote meerderheid ook
het bedrijfsleven dat de E.E.G. de twee-
935