zeiden, is het van groot belang dat de in
vesteringen die gericht zijn op de verbete
ring van de structuur niet achterblijven bij
de investeringen die de landbouwbedrijven
zelf verrichten. Blijkens de gegevens van
de heer I)e Regt blijven zij echter inder
daad achter sinds enkele jaren. Deze ont
wikkeling moet worden betreurd, daar zij
in de toekomst de rentabiliteit van de par
ticuliere landbouwinvesteringen niet ten
goede kan komen.
Dat de structuurverbeterende investerin
gen de laatste jaren achterblijven bij het
totaal der landbouwinvesteringen blijkt
nog duidelijker indien wij, in navolging van
de heer De Regt, de investeringen per ha
cultuurgrond in de beschouwing betrek
ken. Lagen de totale landbouwinvesterin
gen per ha cultuurgrond in de jaren 1949-
1950 nog rond de 180 gulden, na een daar
op volgende kortstondige inzinking zijn zij
gaan toenemen om in 1959-1960 een ge
middelde hoogte van 260 gulden te berei
ken. Ook de structuurverbeterende inves
teringen zijn in deze periode een tijdlang
Hink gestegen percentueel zelfs meer
dan de andere groep doch het is enigs
zins verontrustend dat zij, na in 1957 een
hoogtepunt bereikt te hebben van 80 a 85
gulden per ha, zijn teruggevallen tot min
der dan 70 gulden per ha. I)e heer De Regt
geeft ook nog cijfers over de investeringen
per arbeidskracht; deze leiden tot onge
veer gelijke gevolgtrekkingen.
Een voorlopige conclusie
Uit een vergelijking van de boven genoem
de gegevens met soortgelijke gegevens be
treffende West-Duitsland maakt de auteur
de gevolgtrekking, dat de toeneming van
de landbouwinvesteringen in Nederland,
ook gemeten per ha cultuurgrond, sedert
een jaar of vier achterblijft bij de ont
wikkeling in West-Duitsland. Wij wil
len op deze vergelijking tussen twee landen
niet nader ingaan, omdat de uiteenlopende
ontwikkeling voor een gedeelte is toe te
schrijven aan omstandigheden buiten de
landbouw; het is echter moeilijk na te gaan
in welke mate dat het geval was en in
hoeverre de cijfers dus werkelijk vergelijk
baar zijn.
Wij kunnen ons echter wel aansluiten bij
zijn als volgt geformuleerde slotsom: „Het
is wenselijk zich nader te beraden over de
ontwikkeling van de structuurverbeteren
de investeringen, aangezien het vooraf
gaande twijfel heeft gewekt of deze zich op
een voldoende hoog niveau bewegen."
927