in 1960 Het Borgstellingsfonds voor de Landbouw Hoewel het jaarverslag over het boekjaar 1960 van het Borgstellingsfonds alweer enige tijd geleden is verschenen, willen wij toch enkele aspecten hiervan hespre ken. Het belang van deze instellling, in het bijzonder in samenhang met de ontwikke lingen binnen de landbouwkredietorgani saties, is zodanig dat de zeer gedocumen teerde jaarverslagen een uitvoerige bespre king verdienen. Het aantal aanvragen Enkele gegevens uit het jaarverslag inzake het aantal aanvragen waarover een beslis sing is genomen, zijn samengevoegd in tabel 1. Uit deze gegevens blijkt dat nog heel wat aanvragen uiteindelijk niet werden goed gekeurd. De plaatselijke bank zal de geno men beslissing wel niet in alle gevallen kunnen billijken. Over het algemeen zal men echter wel begrip hebben voor de omstandigheid dat niet alleen voor derge lijke financieringen een uitgebreid onder zoek wordt ingesteld, maar ook dat de kredietnemer financieel en mentaal aan be paalde eisen moet voldoen. Opvallend is het lagere percentage goed gekeurde aanvragen in de sector akker- en weidebouw. Dit suggereert dat de boer minder terughoudend zou zijn dan de tuin der, als het erom gaat, een aanvrage in te sturen. Opgemerkt moet echter worden dat de afwijzingen in deze sector blijkens het jaarverslag voor een groot gedeelte betrekking hadden op uitbreiding van de varkens- en pluimveestapel. Vooral voor de meer gespecialiseerde bedrijven worden hogere eisen gesteld aan de financiële posi tie van de aanvrager. Wellicht zijn de rap porteurs van de Landbouw voorlichtings dienst hiermee niet voldoende bekend ge weest of hebben zij de aan de specialisatie verbonden risico's niet zwaar genoeg laten wegen. Overigens kan nog worden ver meld dat blijkens het vorige jaarverslag in 1959 het percentage goedkeuringen in de sectoren landbouw en tuinbouw resp. 79 en 72%) is geweest. Toen lag de verhou ding dus omgekeerd. Borgstellingen naar organisatie liet aantal verleende borgstellingen en het gegarandeerde bedrag zijn voor de Eindho- vense banken groter dan voor de Utrecht se banken, zoals blijkt uit tabel 2. Door de boerleenbanken gezamenlijk werd evenals in voorgaande jaren meer dan 98% van het aantal gegarandeerde leningen en meer dan 97°/o van het gegarandeerde bedrag verstrekt. 884

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1962 | | pagina 18