Het gevolg van deze ontwikkeling is ge weest, dat het tegoed van de aangesloten banken bij de Centrale Bank naar verhou ding daalde. Men kan dus met alle recht zeggen, dat de boerenleenbanken meer en meer in staat zijn gebleken, zelf emplooi te vinden voor de hun toevertrouwde gel den. Daar zij verreweg het grootste ge deelte van hun uitzettingen in hun eigen werkgebied verrichten, volgt hieruit dat zij ook in toenemende mate hebben bijge dragen tot de groei van de welvaart in de streken waar zij zijn gevestigd. Van de f. 240 miljoen aan nieuw verstrekte voorschotten was meer dan de helft, na melijk f. 125 miljoen, bestemd voor land bouwbedrijven. Dit laatste bedrag omvat zowel de financiering van investeringen als de voorziening in bedrijfskredieten, voorzover die niet is gedekt door kredieten in lopende rekening. De resterende f. 1 15 miljoen zijn verstrekt aan niet-agrarische sectoren. De financiering van de woning bouw speelde daarbij een grote rol, daar steeds meer particulieren zich voor een hypotheek ten behoeve van de bouw of de aankoop van een woning tot de boeren leenbank in hun woonplaats wenden. Afzonderlijke vermelding verdient nog de groei van het betalingsverkeer op lopende rekening bij de boerenleenbanken, die een indicatie geeft van de groeiende populari teit van het bank-giroverkeer, ook op het platteland. Haalde deze omzet reeds in 1959 het peil van f. 5,6 miljard, in 1960 steeg dit sterk tot f. 6,4 miljard, om in 1961 nog sterker toe te nemen tot een ni veau van rond de f. 8 miljard. Daar het gehele giroverkcer van de boerenleenban ken over de Centrale in Eindhoven loopt, heeft deze groei een grote uitbreiding van de werkzaamheden in de Centrale Bank meegebracht. In 1960 werden er in totaal 3.552.000 opdrachten verwerkt; in 1961 liep dit aantal op tot 4.100.000. Het is een- oudig te becijferen, dat er dus gemiddeld 16.000 opdrachten per dag zijn verwerkt. Het zeer drukke verkeer in de laatste we ken van het jaar had tot gevolg, dat clit aantal op sommige dagen steeg tot 25.000. De groei van de werkzaamheden bij de aangesloten banken had vanzelfsprekend niet kunnen plaats vinden zonder een over eenkomstige uitbreiding van het personeel en verbetering van de huisvesting. Dit blijkt het beste als we gegevens over een wat langere periode beschouwen. De ge zamenlijke aangesloten banken telden in 1945 rond 600 man personeel, waarvan het merendeel in onze organisatie slechts een bijbetrekking vond. Einde 1960 was de personeelsbezetting uitgebreid tot 1395, waarvan slechts 120 personen geen volle dagtaak hadden. Vermeldenswaard is ten slotte, dat de boekwaarde van de investe ringen in gebouwen en inventaris bij de boerenleenbanken steeg van t. 1,2 miljoen per 1 januari 1950 tot f. 19,6 miljoen per 1 januari 1961, zulks terwijl in deze jaren rond i. 9 miljoen werd afgeschreven.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1962 | | pagina 12