schatting van de bij te schrijven rente, dan komt de stand van de spaartegoeden op een totaal van rond f. 1800 miljoen uit. Het is nog maar jaar geleden me dio 1957 dat het totale tegoed de helft van deze som bedroeg. Dit is wel een be wijs voor de stevige maatschappelijke po sitie, die de boerenleenbanken zich in de afgelopen jaren hebben weten te verove ren. Dit blijkt niet alleen uit bet gespaarde bedrag, bet blijkt ook uit het aantal spaar ders per einde 1961. Nauwkeurig is dit aantal nog niet bekend, maar uit de be schikbare gegevens kunnen we toch al vei lig concluderen dat het boven het miljoen is gekomen. Dit betekent, dat één op de tien Nederlanders tbans een spaarboekje bij een boerenleenbank van de groep-Eind- hoven bezit. Ook de creditsaldi op lopende rekening zijn gestegen, percentueel zelfs meer dan de spaargelden. Dit is een gunstig feit, daar de bank op deze saldi nu eenmaal minder rente hoeft te vergoeden dan op de haar toevertrouwde spaargelden. In bedragen uitgedrukt, blijven de creditsaldi natuurlijk altijd een bijkomstige financieringsbron. Een raming per het einde van 1961 beloopt rond f. 200 miljoen voor het totale bedrag aan creditgelden op lopende rekening. Daarmede hebben de toevertrouwde mid delen dus eind december 1961 de f. 2 mil jard overschreden. In de Maandelijkse Mededelingen van september jl. hebben wij dit reeds als onze verwachting uitge sproken. Met deze gelden van het publiek hebben de boerenleenbanken ook in 1961 weereen belangrijk deel van de landbouw kunnen financieren. Ook de getallen, die wij daar over in het navolgende opnemen, houden weer voor een klein deel ramingen in. Al lereerst de voorschotten. Aan nieuwe voor schotten werd een bedrag van I. 240 mil joen verstrekt. Daarnaast ontvingen de aan gesloten banken aflossingen ten belope van f. 95 miljoen, zodat de uitstaande voor schotten met f. 145 miljoen toenamen. De met dit laatste bedrag vergelijkbare getal len voor de voorgaande jaren waren: t. 1 29 miljoen in 1960 en f. 1 11 miljoen in 1959. Men ziet, dat ook de voorschotverlening met rasse schreden vooruitgaat. De toe neming van de kredietverlening in lopende rekening is voor 1961 te becijferen op f. 15 miljoen. De groei van de leningen (voorschotten en kredieten tesamen) komt in totaal der halve op f. 160 miljoen. Aangezien de uit staande voorschotten en kredieten eind de cember 1960 f. 783 miljoen bedroegen, be tekent dit een stijging van 20'Vo. Dat is meer dan de aanwas van de toevertrouwde middelen, die 16% beliep, wat op zichzelf toch al veel is. Hieruit blijkt, dat de uitzet tingen van de Eindhovense boerenleenban ken zich nog steeds relatief sneller uitbrei den dan de toevertrouwde middelen. Wij zeggen, „nog steeds", omdat dit een ver schijnsel is, dat zich al een tiental jaren voordoet. Dit is duidelijk te zien, als men het bedrag van de eigen uitzettingen (met inbegrip van effecten) uitdrukt in een per centage van de toevertrouwde middelen. Dit cijfer beliep tien jaar geleden, dus op het einde van 1950, slechts 30%. Eind 1960 was het gestegen tot 50% en aan het einde van 1961 stond het op rond 51 °/o.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1962 | | pagina 11