wie van beide huwelijkspartners het inko
men van deze maatschappelijke eenheid
I verworven wordt. Het totale inkomen be-
paalt de draagkracht van de eenheid. Hier
van uitgaande moet het derhalve liscaal
geen verschil maken, of het inkomen ver
diend wordt door de man, door de vrouw
of door beiden samen.
Uitgaande van de draagkrachtgedachte
blijkt ons dat het thans ingediende wetsont
werp een ernstige discriminatie inhoudt
voor die gezinnen waar - om welke redenen
ook - het inkomen geheel door de man ver
diend moet worden. Immers, het wetsont
werp geeft alleen een reductie voorzover
het inkomen verdiend wordt door de ge
huwde vrouw. Wij erkennen, dat de draag
kracht van het gezin kleiner kan worden
indien de gehuwde vrouw mee gaat ver
dienen doch alleen in zoverre als dit mede
werken van de gehuwde vrouw extra kos
ten veroorzaakt.
Het draagkrachtbeginsel laat toe, dat lis
caal een aftrek toegestaan wordt voor de
extra kosten, welke in werkelijkheid ge
maakt moeten worden omdat de gehuwde
vrouw buiten het gezin gaat werken. Om
deze reden ook zijn wij bij de behandeling
van de herzieningsontwerpen niet ingegaan
op de principiële zijde van de aftrek,
welke daar voor de gehuwde werkende
vrouw op het inkomen gegeven werd. Deze
aftrek was namelijk geheel gebaseerd op
de extra kosten, welke het werken van de
gehuwde vrouw met zich meebrengt.
Hij het thans ingediende ontwerp ligt dit
echter volkomen anders. Hierbij gaat men
namelijk niet uit van extra kosten, maar
men stelt een deel van het inkomen van de
werkende gehuwde vrouw vrij van belas
ting zonder rekening te houden met het
feit, of de verkrijging van dit inkomen al
dan niet extra kosten veroorzaakt heelt.
Zoals uiteengezet betekent dit, dat men in
gaat tegen het draagkrachtprincipe en dat
derhalve het thans voorliggende wetsont
werp een inbreuk pleegt op bet algemene
principe van de Inkomstenbelasting. Wij
menen dan ook te moeten stellen, dat het
ons inziens niet mogelijk is dit wetsont
werp in de Staten Generaal te behandelen
zonder in te gaan op de principiële zijde
van het vraagstuk.
Na deze inleiding omtrent de principiële
zijden van het ontwerp willen wij thans na
der ingaan op de technische aspecten.
De bedoeling van de bewindslieden is dat
voortaan een deel van bet inkomen, dat
door de werkende gehuwde vrouw ver
diend wordt, vrijgesteld wordt van belas
tingheffing. Dit deel wordt gesteld op 1/3
van de van de zijde van de vrouw inkomen
de arbeidsinkomsten, voorzover dit 1/3 deel
niet stijgt boven 2.000,-. Voorts wordt
dit 1 deel steeds gesteld op 500,- tenzij
de arbeidsinkomsten van de vrouw minder
dan 500,- zouden belopen, in welk geval
de arbeidsinkomsten van de vrouw geheel
zijn vrijgesteld.
De vraag die nu rijst is, hoe hoog zijn de
arbeidsinkomsten van de vrouw? Dit pro
bleem is eenvoudig op te lossen wanneer
de gehuwde werkende vrouw in dienstbe
trekking buitenshuis werkt, of wanneer zij
inkomsten geniet uit andere zelfstandig
verrichte arbeid. In die gevallen ligt name
lijk vast hoe groot de inkomsten van de ge
huwde vrouw zijn geweest en is het aftrek-
795