ten opzichte van de bedrijfseconomische rentabiliteit hij benadering hetzelfde ligt als in Nederland, is moeilijk te zeggen. Ver schillende factoren oefenen daarop hun in vloed uit. De belangrijkste zijn de volgende. De rentevoet ligt in Denemarken ge middeld hoger dan in ons land. De looptij den van de in Denemarken gebruikelijke le ningen zijn korter. Het gemiddelde uit staande bedrag komt daardoor lager uit, in dien de hoogte van de leningshedragen niet te sterk uiteenloopt. Uit deze gegevens kan dus niet tot een zwaardere of lichtere rente last worden geconcludeerd. liet enige wat ervan te zeggen valt is, dat de jaarlijkse ver plichtingen voor de Deense boer wat ge lijkmatiger zullen zijn. Hij heelt immers te maken met het voor de eerste en tweede hypotheek gehanteerde aflossingssysteem met vaste annuïteiten. Dit betekent niet zonder meer dat zijn kredietvoorwaarden nu ook gunstiger zijn dan die van zijn Ne derlandse collega. De bedrijfsresultaten liggen voor de Deense landbouw in zeker opzicht gunsti ger. Het in de inleiding genoemde L.K.I.- rapport geeft een berekening volgens wel ke het arbeidseffect in de Deense landbouw circa 1,5 maal zo groot is als in Nederland. Een vergelijking waarbij rekening wordt gehouden met de lagere opbrengsten per ha. en de lagere opbrengstprijzen van de produkten exclusief subsidies in Dene marken, zomede met de reële koopkracht van het geld, geeft aan dat de bruto-toege- voegde waarde per arbeidskracht in de ja ren 1955 tot 1958 resp. 15, 3 en 5% boven het Nederlandse vergelijkingsniveau heeft gelegen. Voor een volledige beoordeling 810 van dit aspect zouden gedetailleerde gege vens over het arbeidsinkomen, de eige- naarslasten, de in rekening gebrachte af schrijvingen en rentekosten zomede over de levensstandaard beschikbaar moeten zijn. Het prijsniveau van de produktiemid- delen ligt voor de Deense boer vermoede lijk lager, waardoor hij een zeilde relatieve omvang van het vreemd vermogen en ge lijke looptijden van het krediet zijn aflos singsverplichtingen lager zijn. Een aanwij zing daartoe verstrekt het eerder genoem de L.E.I.-rapport. Uit de hierin vermelde gegevens is af te leiden, dat de gemiddelde „grondwaarde" benaderend kan worden gesteld op 700 gulden per ha. De „grond waarde" is een op basis van kadastrale ge gevens vastgesteld bedrag dat de verkoop waarde aangeeft. Dit bedrag is de basis voor de vaststelling van de grondbelasting a 4°/o per jaar en voor het verstrekken van hypothecaire leningen. De totale handelswaarde in 1959 van de- Deense bedrijven, die wat het bedrijfstype betreft het best vergelijkbaar zijn met de Nederlandse bedrijven op de zandgronden, is voor onderstaande bedrijfsgrootte-klas- sen gemiddeld: Bedrijfsgrootte-klassen Handelswaarde uit gedrukt in Neder landse koopkracht1 bedrijven kleiner dan 10 ha. 40.000 bedrijven van 10 a 20 ha. J 55.000 bedrijven van 20 a 30 ha. 90.000 1 afgerond op veelvouden van 5.000

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1961 | | pagina 18