Onze aandacht
wordt gevraagd voor
het besluit van de Britse regering, onder
handelingen te openen over de Britse toe
treding tot de Europese Economische Ge
meenschap.
Heel, heel geleidelijk heeft gedurende de
afgelopen paar jaar bij de Britten de
mening veld gewonnen, dat hun alzijdig
heid van de E.E.G. meer nadelen dan
voordelen voor hen opleverde. De zes
landen van de E.E.G. hebben na hun aan
eensluiting een fenomenale groei van de
welvaart gekend. Algemeen is men het
erover eens, dat die voor een belangrijk
deel te danken is aan de gedeeltelijke ver
wezenlijking van een gemeenschappelijke
markt, en het vooruitzicht van volledige
verwezenlijking in de toekomst. Terwijl
het reële nationale inkomen per hoofd van
de bevolking in de E.E.G. sinds 1957 met
gemiddeld 4 per jaar is gestegen, is het
in Engeland in diezelfde periode met niet
meer dan 2 f per jaar toegenomen.
In augustus hakte de Britse regering de
eerste knoop door. Na een tweedaags
debat in het Lagerhuis werd het besluit
genomen, dat zij de E.E.G.-landen zou
voorstellen, onderhandelingen aan te kno
pen over de voorwaarden waarop zij zich
bij de Gemeenschap zou kunnen aanslui
ten. De Raad van Ministers van de E.E.G.
heelt dit voorstel aanvaard. Vermoedelijk
zullen de onderhandelingen in de eerste
helft van november beginnen. Daarna heelt
ook Denemarken een verzoek ingediend,
dat is ingewilligd. Een aanvrage van Ierland
wordt nog bestudeerd. Men verwacht dat
de nieuwe regering in Noorwegen, zodra
zij is geformeerd, eveneens een verzoek zal
indienen. De dagbladen melden dat Zweden
zal volgen met een verzoek om associatie,
liet belangrijkste van deze en mogelijk
nog volgende voorstellen blijft natuurlijk
de aansluiting van Engeland. Deze brengt
tevens de grootste problemen mee. Die
hangen vooral samen met de positie van
het Britse Gemenebest en met het beleid
ten aanzien van de landbouw. Op beide
punten verschilt de Britse politiek aan
zienlijk van de politiek der E.E.G.-lan
den. Wij willen ons hier beperken tot een
aanduiding van de vraagstukken die uit
de combinatie van die twee beleidsgebie
den voortvloeien. Elk van beide afzon
derlijk zou betrekkelijk eenvoudig op te
lossen zijn. liet is juist de combinatie die
de zaak zo ingewikkeld maakt.
De landbouw neemt in Groot-Brittannië
een veel kleinere plaats in dan op het
Westeuropese vasteland. In de landen van
de gemeenschappelijke markt is 25
van de bevolking daadwerkelijk bij de
landbouw betrokken, tegen slechts 5