De vele en grote onzekerheden van onze
agrarische uitvoer komen in de Land
bouwbegroting ook naar voren, wanneer
daar ingegaan wordt op het agrarisch
handelsverkeer met onze E.E.G.-partners.
In 1959 en 1960 lag de waarde van de
Nederlandse agrarische uitvoer naar de
andere E.E.G.-landen aanmerkelijk boven
die van 1958. Maar de vraag was of deze
gunstige ontwikkeling wel op een duur
zame basis berustte. Dat twijfel dienaan
gaande gegrond was bleek uit de ontwik
keling van de uitvoer in het eerste kwar
taal van 1961 vergeleken met die in de
overeenkomstige periode van 1960. Voor
nagenoeg alle groepen van produkten, en
speciaal voor zuivelprodukten, moest een
1 linke daling van de uitvoer-waarde wor
den geconstateerd. De Minister stelde naar
aanleiding hiervan dat ca. 40^^ van de
Nederlandse landbouwexport naar onze
E.E.G.-partners ofwel onder een of ander
bijzonder invoerregime valt ofwel niet op
een duidelijke grondslag van het verdrag
berust; deze situatie, zo vervolgde de Mi
nister, bergt een grote mate van onzeker
heid voor de toekomst in zich.
Dit alles houdt in, dat zeker vooralsnog
een nationaal landbouwbeleid, prijs- en
garantiebcleid inbegrepen, voor de Neder
landse landbouw noodzakelijk zal blijven.
Natuurlijk zal bij de concretisering van
dit beleid in redelijke mate rekening ge
houden moeten worden met hetgeen er op
het E.E.G.-vlak aan de orde is. En wat dit
nationale beleid betreft kan men ervan op
aan dat in de komende weken de garantie
regeling voor melk in het middelpunt van
de belangstelling en van de menings
verschillen? zal staan.
We volstaan ditmaal met de vermelding
van de uitkomsten van de L.E.I.-kostprijs
berekening voor 1961/62.
Men ziet hieruit dat in de meeste gebieden
de kostprijzen in vergelijking met de voor
calculatie 1960/61 gedaald en soms aan
merkelijk gedaald zijn. Deze daling is voor
een groot deel toe te schrijven aan een
hogere veebezetting per ha, de toeneming
van de mechanisatie en een hogere aftrek
post voor omzet en aanwas van rundvee.
780