voor het gebied ten noorden van de grote
rivieren en 8 tot 15 voor het zuiden.
De conclusie van het rapport, „dat het
zakgeldsysteem een van de grootste ob
stakels is, die een effectief jeugdsparen in
de weg staan" is dan ook wel gerecht
vaardigd.
Van de jongeren, die de gelegenheid heb
ben tot bedrijfssparen, neemt ongeveer de
helft eraan deel; voor de meisjes ligt het
percentage (56) iets hoger dan voor de
jongens (47). Het al dan niet gepremieerd
zijn van de verschillende regelingen geeft
hierbij vermoedelijk de doorslag, evenals
bij het bedrag dat wordt gespaard. Het
toekennen van een premie krachtens de
bedrijfsspaarregelingen wordt door de op
stellers van het rapport van het grootste
belang geacht. Niet alleen wordt hierdoor
de belangstelling voor het sparen bevor
derd, doch zelfs wanneer betrekkelijk
weinig spaarruimte beschikbaar is zal de
jeugd toch trachten aan deze spaarvorm
deel te nemen. Zoals reeds vermeld neemt
ongeveer 50 van de jeugd, werkzaam
in bedrijven met een spaarregeling, hier
aan deel. Alleen in Limburg, dat veel
spaarregelingen met premie kent, beloopt
het percentage 77; in de overige provin
cies ligt dit tussen de 40 en 50, doch wes
telijk Noord-Brabant vertoont met 26
de duidelijkste achterstand.
Een laatste mogelijkheid, die besproken
wordt, betreft de ouders die voor hun
kinderen sparen. Bij de „zakgeldjeugd" is
dit wel op zijn plaats, zeker in die geval
len waar een overgang op het betalen van
kostgeld niet wordt overwogen. Uit de
verzamelde gegevens blijkt, dat ongeveer
40 van de ouders daadwerkelijk voor
hun kinderen spaart. Er bestaat in de ver
schillende provincies een nauw verband
tussen de hoogte van dit percentage en
de houding der ouders ten aanzien van de
zakgeld- en kostgeldregeling. In de zuide
lijke provincies sparen in het algemeen
meer ouders voor hun kinderen dan in de
rest van ons land.
Het zal inmiddels wel duidelijk zijn dat
de samenstellers van het rapport zowel uit
pedagogische als uit praktische overwe
gingen bezwaren hebben tegen het zak
geldsysteem. Uit pedagogische overwe
gingen omdat de opvoeding tot zelfstan
digheid in het gedrang komt; uit prak
tische overwegingen omdat zij constateren
dat in de zuidelijke provincies, waar meer
dan 90 van de jeugd zakgeld krijgt,
niet meer dan 50 ','0 van de ouders voor
hun kinderen spaart. Dit betekent af
gezien van de in het algemeen geringe
mogelijkheid tot bedrijfssparen dat
meer dan 40 van deze jongeren uitslui
tend is aangewezen op sparen uit zakgeld.
De gegevens omtrent dit sparen door
ouders zouden wij echter met enig voor
behoud willen hanteren. Het is namelijk
niet uitgesloten dat de vragen naar deze
gegevens op een niet geheel correcte wij
ze zijn beantwoord. Voor iemand die zelf
in geen enkele vorm spaart, is de verlei
ding groot om te zeggen dat zijn ouders
het voor hem doen.
Ten slotte is met behulp van een steek
proef uit het verzamelde materiaal vast
gesteld hoeveel jeugdigen daadwerkelijk
sparen, hetzij zelfstandig, hetzij bij be
drijven of eventueel gecombineerd. Van