landbouwer aan geld te helpen tegen re delijke voorwaarden. Zo is het geweest en zo is het nog. Maar waar die gelden van daan komen, dat is een heel andere zaak. Van meet at' aan heeft de bedoeling voor gezeten de besparingen van in beginsel de gehele streekgemeenschap ten nutte te ma ken voor de landbouw en voor de streek, waarin de boerenleenbank werkt; daarin is niets veranderd. De argumenten aan de cijfers getoetst Maar laat ons eens zien, in hoeverre de fei ten de klacht van de R.P.S. rechtvaardigen. Het bijgaande staatje bevat de jaarlijkse „besparingen" toegevloeid aan de traditio nele spaarinstellingen en de handelsban ken. We hebben het woord „besparingen" hier tussen haakjes gezet, omdat, naar het algemene gevoelen van degenen die ter za ke geïnformeerd zijn, de gelden die op spaarrekeningen bij handelsbanken zijn ge plaatst voor een aanmerkelijk deel geen besparingen zijn in de eigenlijke zin van het woord. Kr zit bijv. geld onder dat is vrij gekomen bij de verkoop van effecten. Dat is bij wijze van voorbelegging op een spaar rekening geplaatst, in afwachting van goe de kansen op de effectenmarkt. Vandaar ook de bepaling bij de meeste handelsban ken t.a.v. spaarrekeningen, dat bet gehele tegoed ineens kan worden opgenomen als het besteed wordt voor de aankoop van effecten. Hier is dus geen sprake van nieu we besparingen. Evenmin is dat het geval met betrekking tot een ander gedeelte dezer zogenaamde spaargelden, dat klaarblijkelijk eenvoudig is overgeboekt van rekeningen-courant teneinde als een soort tweede kas te fun geren. Dat is mogelijk door de tamelijk ruime opzegbepalingen voor deze spaarre keningen, en voordelig vanwege de hoge re rente. Dat er in feite veel gebruik is ge maakt van deze mogelijkheid, blijkt uit het verloop van de creditsaldi enerzijds en de „spaargelden" anderzijds. In 1959 namen de creditsaldi bij de handelsbanken toe met 326 miljoen, in 1960 met 162 miljoen, en in de eerste vijf maanden van 1961 met 423 miljoen. Daartegenover stegen de spaargelden bij deze instellingen in 1959 met 166 miljoen, in 1960 met ƒ417 mil joen, en in de eerste vijf maanden van 1961 met 284 miljoen Uit deze gegevens blijkt duidelijk een zekere tegenstelling in de beweging van de onderhavige balans- posten. Als in 1960 de creditsaldi vrij zwak jes oplopen, nemen de spaargelden juist heel sterk toe; in de andere perioden groei en de creditsaldi sterk en de spaarsaldi min der. Daaruit is af te leiden, dat een deel van deze „spaarsaldi" in karakter zeer dicht bij de gewone creditsaldi komt. De argumenten te Jicht bevonden Om nu terug te keren tot de R.P.S.als on der de gelden op de spaarrekeningen van de handelsbanken zoveel oneigenlijk spaar geld voorkomt, lijkt het ons dat de tradi tionele spaarinstellingen niet erg voor het behoud van hun klantenkring behoeven te vrezen. Wat het andere deel betreft, het 1 Ontleend aan het C.B.S., maandstatistiek van het financiewezen, gecombineerde balanscijfers van de 33 representatieve handelsbanken.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1961 | | pagina 5