ter waarde van f 30.000, bedragen de be drijfseconomisch ingecalculeerde rente en pacht, exclusie! het afschrijvingsgedeelte, gemiddeld rond 4%. Indien een dergelijk bedrijf geheel met vreemd geld zou worden gefinancierd, zou de rente hij de huidige verhoudingen zeker op 5% moeten worden gesteld. Het verschil tussen de te betalen rente en de ingecalculeerde rente bedraagt dan 700 per jaar. Dit moet worden gedekt uit het berekende loon voor eigen arbeid, vermeerderd met het als restpost bereken de netto-overschot, dat positief of negetief kan zijn. Stellen wij de waarde van activa als grond, veestapel en basiswerktuigen op 54.000, dan komt hieruit geen afschrij ving van betekenis vrij, die aangewend kan worden voor de verplichte aflossing. Bij een eventuele volledige financiering van deze activa over 30 jaar mede onder ga rantie van het Borgstellingsfonds zou de ondernemer per jaar 1.800 moeten sparen voor de aflossing. In totaal zou dus de eerste jaren circa 2.500 gedekt moeten worden uit het arbeidsinkomen. In het ge geven voorbeeld zal de boer na 30 jaar be schikken over een eigen vermogen in het bedrijf van 50 a 60.000. Dit zal moeten dienen ter voorziening in de oude dag en tot gedeeltelijke waarborg van de continuï teit van het bedrijf bij vererving. In de praktijk zal de last van de rente en aflossing wel wat lager zijn omdat de ondernemer toch altijd over enig eigen vermogen zal beschikken. In vele gevallen speelt ook de pacht als financieringsfiguur een rol van be tekenis. Bij het bovenstaande zijn behalve de fi nanciering van het woongedeelte van de boerderij ook de te verwachten investe ringen ter verbetering van de bedrijfsom vang buiten beschouwing gebleven. Of ook deze investeringen op verantwoorde wijze nagenoeg geheel met vreemd vermogen kunnen worden gefinancierd, hangt onder meer samen met de vermeerdering van het arbeidsinkomen, die verwacht kan worden als gevolg van de additionele investeringen. In het reeds genoemde nummer van de Raiffeisen-Bode werd de vraag geopperd of het financieringsprobleem in de land bouw niet in belangrijke mate het karakter draagt van verkrijging van risicodragend kapitaal, waarop geen rente- en aflossings verplichting rust. Mr. B. W. Biesheuvel stelde als Voorzitter op de jaarvergadering van de Christelijke Boeren- en Tuinders- bond dezelfde vraag. Daarmede wordt klaarblijkelijk de vraag aan de orde gesteld, of de persoonlijke ondernemingsvorm in de landbouw wijziging behoeft. De voor- en nadelen van de huidige rechtsvorm zou den echter zorgvuldig moeten worden af gewogen tegenover andere mogelijkheden. De gedachte, dat de vermogensvorming door de zoon-opvolger dient te worden be vorderd moge in dit verband worden her haald. Indien de landbouw in samenhang met de geschetste ontwikkelingen meer perspectief kan bieden, zal er in de toe komst voor deze vermogensvorming zeer zeker meer ruimte komen. Dan zullen de moeilijkheden voor de volgende generatie wellicht minder zwaar zijn dan voor de jonge boeren en tuinders van vandaag. 703

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1961 | | pagina 27